Uitspraak
29 april 2016, 15/5828 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen op basis van artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de appellant geen recht heeft op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. De Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 22 februari 2017, waarin is vastgesteld dat vreemdelingen zoals de appellant niet onder de definitie van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 vallen en ook niet gelijkgesteld zijn aan Nederlanders volgens artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellant geen aanspraak kan maken op de gevraagde maatwerkvoorziening.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 februari 2017, met N.R. Docter als rechter en J.W.L. van der Loo als griffier.