Uitspraak
15 april 2016, 15/4897 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van een verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant, die geen aanspraak had op voorzieningen, had het college verzocht om een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft dit verzoek afgewezen op 17 maart 2015 en het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard in een besluit van 30 juli 2015. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de appellant geen recht had op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de appellant behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat vreemdelingen zoals de appellant niet onder de definitie van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 vallen en ook niet gelijkgesteld zijn aan Nederlanders op basis van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de argumenten van de appellant niet tot een ander oordeel leiden. De uitspraak is gedaan door N.R. Docter, met J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2017.