ECLI:NL:CRVB:2017:801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
16/3204 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot de Vrijheidsbeperkende Locatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de weigering om hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven. Het college had dit bezwaar aangemerkt als een aanvraag voor opvang onder de Wmo en deze aanvraag op 2 april 2014 afgewezen. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep instelde.

De Centrale Raad overweegt dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak voor Wmo-opvang wegneemt. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van de opvang in een VBL, die als voldoende wordt beschouwd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt, omdat het college terecht heeft gesteld dat de VBL een adequate voorziening is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3204 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 april 2016, 16/230 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 16/2951, 16/2962, 16/2964, 16/2965, 16/3016, 16/3017, 16/3018, 16/3019, 16/3020, 16/3022, 16/3023, 16/3024, 16/3025, 16/3105, 16/3168, 16/3176, 16/3177, 16/3196, 16/3198, 16/3199, 16/3201, 16/3202, 16/3203, 16/3204 en 16/3206 heeft gevoegd plaatsgehad op 1 februari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Op 6 januari 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de weigering hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam.
1.3.
Het college heeft het bezwaarschrift van 6 januari 2014 aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 2 april 2014 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 1 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het standpunt van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als appellant van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Dat appellant aanvoert dat hij niet tot de VBL wordt toegelaten, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat tegen het niet toelaten tot de opvang in de VBL beroep bij de vreemdelingenrechter mogelijk is en dat het uiteindelijk aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is om over de rechtmatigheid van een dergelijke weigering te oordelen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M.S.E.S. Umans

TM