ECLI:NL:CRVB:2017:775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
16/429 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten op basis van aantoonbare beperkingen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1980, een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante heeft aangegeven problemen te ondervinden bij het gebruik van de woonhuistrap(pen) als gevolg van restschade na longtuberculose en een allergie voor huisstofmijt. De aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat er geen aantoonbare beperkingen zijn bij het normale gebruik van de woning. Het college baseerde zich op adviezen van de MO-zaak, die concludeerden dat appellante in staat is om maximaal 1 trap te lopen.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de adviezen van de MO-zaak zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen medische verklaringen zijn overgelegd die de stelling van appellante onderbouwen dat zij meer beperkt is dan de MO-zaak heeft aangenomen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische situatie recht geeft op de gevraagde voorziening, maar het college heeft zich achter de uitspraak van de rechtbank geschaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de voor de beoordeling relevante periode loopt van 6 augustus 2014 tot 16 april 2015. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende heeft besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/429 WMO
Datum uitspraak: 1 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 december 2015, 15/3148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.G. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Meijer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1980, is bekend met restschade na longtuberculose en een allergie voor huisstofmijt. Appellante heeft op 6 augustus 2014 een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Zij heeft hierbij te kennen gegeven dat zij problemen ondervindt bij het gebruikmaken van de woonhuistrap(pen).
1.2.
Het college heeft de aanvraag voorgelegd aan de MO-zaak. Deze heeft bij rapport van
26 augustus 2014 geadviseerd een verhuiskostenvergoeding toe te kennen onder de voorwaarde dat appellante verhuist naar een woning met maximaal 16 traptreden binnen of buiten de woning. Bij aanvullend rapport van 12 september 2014 heeft de MO-zaak geadviseerd de gevraagde tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten niet toe te kennen, omdat appellante reeds in een woning op de eerste etage blijkt te wonen. Appellante wordt in staat geacht de trap(pen) naar deze woning te gebruiken. De behoefte aan een grotere woning vanwege gezinsuitbreiding moet worden beschouwd als een algemeen gebruikelijke verhuizing.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 18 september 2014 de aanvraag afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft het college opnieuw advies gevraagd aan de MO-zaak. In een aanvullend rapport van 26 januari 2015 heeft de MO-zaak meegedeeld dat, alhoewel appellante bekend is met een longaandoening, de laatste longfunctietest nagenoeg normale waarden geeft. Daarom concludeert de arts van de MO-zaak dat, ondanks de relatieve inspanningsbeperking, appellante in staat wordt geacht maximaal 1 trap te lopen.
1.5.
Bij besluit van 16 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat geen reden bestaat om een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toe te kennen, omdat geen sprake is van aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning. Het college verwijst hiervoor naar het advies van de MO-zaak van 26 januari 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de adviezen van de MO-zaak zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het college deze aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank ziet in de stukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de conclusie dat appellante medisch gezien in staat is om 16 traptreden te lopen onjuist zou zijn. Appellante heeft in beroep geen medische verklaringen overgelegd die haar stelling onderbouwen dat zij medisch meer beperkt moet worden geacht dan de MO-zaak op grond van de overgelegde en opgevraagde informatie heeft aangenomen. Uit de brief van haar longarts, R.P. Steenwijk, van 18 november 2014 valt slechts af te leiden dat appellante heeft verklaard dat zij geen trappen kan lopen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat zij op grond van haar medische situatie voor de gevraagde voorziening in aanmerking moet komen, omdat alleen op deze wijze de beperkingen kunnen worden opgeheven of aanzienlijk kunnen worden verminderd. Appellante heeft gesteld dat zij niet in staat is om elke dag (meerdere keren) 16 traptreden te lopen. Dit blijkt uit de verklaring van haar longarts van 18 november 2014. Zij leidt hierdoor een geïsoleerd leven en blijft zoveel mogelijk in haar woning.
3.2.
Het college kan zich vinden in de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 6 augustus 2014 tot 16 april 2015.
4.2.
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Amsterdam (Verordening) bepaalt, voor zover van belang, dat een algemene of individuele voorziening slechts wordt toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of aanzienlijk te verminderen. Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat het college alleen een individuele woonvoorziening verstrekt ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het normaal gebruik van de woning. Artikel 23, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat de door het college te verstrekken individuele voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting.
Artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat een persoon met beperkingen in aanmerking kan komen voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.4.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.5.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Hieraan voegt de Raad nog toe dat appellante haar standpunt ook in hoger beroep niet met nadere medische stukken heeft onderbouwd.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM