ECLI:NL:CRVB:2017:775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten op basis van aantoonbare beperkingen
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1980, een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante heeft aangegeven problemen te ondervinden bij het gebruik van de woonhuistrap(pen) als gevolg van restschade na longtuberculose en een allergie voor huisstofmijt. De aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat er geen aantoonbare beperkingen zijn bij het normale gebruik van de woning. Het college baseerde zich op adviezen van de MO-zaak, die concludeerden dat appellante in staat is om maximaal 1 trap te lopen.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de adviezen van de MO-zaak zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen medische verklaringen zijn overgelegd die de stelling van appellante onderbouwen dat zij meer beperkt is dan de MO-zaak heeft aangenomen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische situatie recht geeft op de gevraagde voorziening, maar het college heeft zich achter de uitspraak van de rechtbank geschaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de voor de beoordeling relevante periode loopt van 6 augustus 2014 tot 16 april 2015. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende heeft besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.