ECLI:NL:CRVB:2017:774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
16/3467 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde pgb-voorschotten en niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om de terugvordering van teveel betaalde persoonsgebonden budget (pgb) voorschotten door het Zorgkantoor aan appellante. Appellante had een pgb verleend gekregen voor de periode van 10 juni 2013 tot en met 31 december 2013, maar het Zorgkantoor stelde later vast dat er een te hoog bedrag was uitbetaald. Appellante maakte bezwaar tegen de terugvordering, maar het Zorgkantoor verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het buiten de wettelijke bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank Overijssel bevestigde deze beslissing en verklaarde het beroep ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om tijdig bezwaar te maken, en dat fouten van een gemachtigde aan de cliënt kunnen worden toegerekend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af.

Uitspraak

16/3467 AWBZ
Datum uitspraak: 1 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
14 april 2016, 15/1685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. als rechtsopvolger van Achmea Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Kempenaar-van Ittersum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kempenaar-van Ittersum. Het Zorgkantoor heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 11 oktober 2013 aan appellante een persoonsgebonden budget (pgb) verleend tot een bedrag van netto € 26.251,98 voor de periode van 10 juni 2013 tot en met 31 december 2013 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
1.2.
Bij besluit van 1 oktober 2014 heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2013 vastgesteld op een bedrag van € 8.069,77 en € 18.182,21 te veel betaalde voorschotten van appellante teruggevorderd. Tegen dit besluit is bij bezwaarschrift van 12 maart 2015 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van
1 oktober 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Bij besluit van 17 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2014 opnieuw niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat dit besluit in de plaats treedt van het besluit van 16 juli 2015. Hierbij heeft het Zorgkantoor zich op het standpunt gesteld dat met het bezwaarschrift van 12 maart 2015 niet binnen de voorgeschreven termijn van zes weken bezwaar is gemaakt. Over het standpunt van appellante dat haar brief van 4 december 2014 als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt, heeft het Zorgkantoor overwogen dat de bezwaartermijn ook op 4 december 2014 al ruim was verstreken. Voorts is de termijnoverschrijding volgens het Zorgkantoor niet verschoonbaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat appellante met haar bezwaarschrift van 12 maart 2015 buiten de geldende bezwaartermijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Zorgkantoor deze termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht. Het is haar eigen verantwoordelijk om tijdig (zo nodig pro forma) bezwaar te (laten) maken, waarbij zij zo nodig op een later moment de bezwaargronden kan (laten) aanvullen. Dit heeft zij niet gedaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak fouten of nalatigheden van een gemachtigde worden toegerekend aan degene die de gemachtigde heeft gevraagd zijn of haar belangen te behartigen. Het betoog van appellante dat het schrijven van 4 december 2014 als bezwaarschrift aangemerkt had moeten worden, maakt het voorgaande, wat hier ook van zij, niet anders. Immers, ook dit schrijven is buiten de wettelijke bezwaartermijn ingediend.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Zij voert in hoger beroep opnieuw aan dat zij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank over die gronden en maakt de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid tot de zijne.
4.2.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM