ECLI:NL:CRVB:2017:770

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
16/480 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor hulp bij het huishouden op grond van de Wmo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1958, op 16 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een voorziening voor het voeren van een huishouden, specifiek hulp bij het huishouden, op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante heeft aangegeven te lijden aan verschillende lichamelijke en psychische klachten, waaronder een nekhernia, rughernia, versleten knieën, versleten schouder en paniekaanvallen. De Wmo-adviseur van het college heeft op 21 januari 2014 een huisbezoek afgelegd en advies ingewonnen bij GZ-psycholoog H.G.J. Oldenhof, die concludeerde dat de klachten van appellante onvoldoende geobjectiveerd waren en adviseerde de aanvraag af te wijzen.

Het college heeft op 29 april 2014 de aanvraag afgewezen, en na bezwaar heeft het college op 25 juli 2014 het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 14 december 2015 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij lichamelijk niet in staat is om de huishoudelijke taken zelf uit te voeren, en dat haar klachten door het Klippel-Feil syndroom worden veroorzaakt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank zorgvuldig heeft gehandeld en dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/480 WMO
Datum uitspraak: 1 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 december 2015, 14/6130 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1958, heeft op 16 januari 2014 een voorziening voor het voeren van een huishouden aangevraagd, in de vorm van hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Zij heeft hierbij vermeld bekend te zijn met een nekhernia, een rughernia, versleten knieën, een versleten schouder en paniekaanvallen.
1.2.
De Wmo-adviseur van het college heeft op 21 januari 2014 een huisbezoek bij appellante afgelegd en haar ook nog telefonisch gesproken. Verder heeft het college advies gevraagd aan H.G.J. Oldenhof, GZ-psycholoog/psychotherapeut. In zijn rapport van 27 maart 2014 heeft deze vermeld dat de lichamelijke en psychische klachten van appellante onvoldoende zijn geobjectiveerd. Oldenhof heeft geadviseerd de aanvraag af te wijzen, omdat onvoldoende informatie voorhanden is om deze te beoordelen. Uit het overleg met de huisarts en het beschikbare materiaal valt niet af te leiden dat sprake is van problematiek die toekenning van hulp rechtvaardigt.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 29 april 2014 de aanvraag afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 25 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat geen objectiveerbare beperkingen of aandoeningen zijn geconstateerd die de pijn verklaren die appellante ervaart. Appellante wordt in staat geacht verdeeld over de week de huishoudelijke taken uit te voeren. Als zij hiervoor iedere dag een uur vrijmaakt, blijft er voldoende tijd over om andere activiteiten te ondernemen. Appellante heeft tegen dit besluit beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.5.
Het college heeft in beroep nader onderzoek verricht. In de door het college overgelegde rapportage van zijn medisch adviseur, drs. B.O. Grunefeld, van 8 december 2014 wordt verwezen naar de brief van de neuroloog van appellante, T. den Heijer, geschreven naar aanleiding van het spreekuurcontact op 4 april 2014. In het rapport van de medisch adviseur en de brief van de neuroloog is vermeld dat bij appellante sprake is van het Klippel-Feil syndroom, type 2. De neuroloog kan de schouderklachten van appellante niet verklaren met deze diagnose. De schouderpijn is ook iets verminderd na fysiotherapiebehandeling. Op de MRI is geen hernia te zien. In een aanvullend rapport van 14 september 2015 heeft Grunefeld daaraan toegevoegd dat zij appellante in staat acht de huishoudelijke taken behorend bij haar eenpersoonshuishouden zelf uit te voeren. Hierbij wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat appellante deze werkzaamheden over de gehele week kan verdelen en kan afwisselen en dat zij algemeen gebruikelijke ergonomische hulpmiddelen kan gebruiken waarmee zij eventueel nog problematische gewrichten kan ontlasten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het door het college verrichte onderzoek. Grunefeld is bij het opstellen van de rapporten van 8 december 2014 en 14 september 2015 zorgvuldig te werk gegaan door bij haar onderzoek de informatie van Heijer en van Oldenhof te betrekken. Niet is gebleken dat Grunefeld een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellante. Appellante heeft verder niet met geobjectiveerde medische gegevens onderbouwd dat Grunefeld haar gezondheidstoestand en mogelijkheden heeft overschat. Nu appellante in staat moet worden geacht alle huishoudelijke werkzaamheden gedoseerd en verspreid over de week zelf te verrichten, heeft het college de aanvraag terecht afgewezen. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die het college aanleiding hadden moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat zij lichamelijk niet in staat is om, verdeeld over de week, de taken in het huishouden volledig voor haar rekening te nemen. Zij kan haar schouder slechts zeer beperkt belasten, waardoor zij bijvoorbeeld geen gordijnen kan ophangen, de ramen niet kan zemen en de deuren niet kan schoonmaken. Appellante wijt dit aan het bij haar geconstateerde Klippel-Feil syndroom. Omdat de werkzaamheden die zij wel aankan zeer langzaam moeten worden verricht, is het voor haar bijna ondoenlijk om daarnaast nog andere bezigheden te hebben. Van belang is ook dat niemand in haar nabije omgeving (een deel van) de taken kan overnemen als zij een en ander niet meer kan doen. Appellante heeft gesteld dat de omstandigheid dat de pijn die zij ervaart niet objectiveerbaar is, niet wegneemt dat zij daadwerkelijk beperkingen en belemmeringen ondervindt.
3.2.
Het college kan zich vinden in de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 16 januari 2014 tot 25 juli 2014.
4.2.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt naar de aangevallen uitspraak verwezen.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.4.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.5.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS