Uitspraak
14 december 2015, 14/6130 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1958, op 16 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een voorziening voor het voeren van een huishouden, specifiek hulp bij het huishouden, op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante heeft aangegeven te lijden aan verschillende lichamelijke en psychische klachten, waaronder een nekhernia, rughernia, versleten knieën, versleten schouder en paniekaanvallen. De Wmo-adviseur van het college heeft op 21 januari 2014 een huisbezoek afgelegd en advies ingewonnen bij GZ-psycholoog H.G.J. Oldenhof, die concludeerde dat de klachten van appellante onvoldoende geobjectiveerd waren en adviseerde de aanvraag af te wijzen.
Het college heeft op 29 april 2014 de aanvraag afgewezen, en na bezwaar heeft het college op 25 juli 2014 het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 14 december 2015 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij lichamelijk niet in staat is om de huishoudelijke taken zelf uit te voeren, en dat haar klachten door het Klippel-Feil syndroom worden veroorzaakt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank zorgvuldig heeft gehandeld en dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.