ECLI:NL:CRVB:2017:77

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
16/2067 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake bijstandsverlening en financiële positie van hoofdbewoners

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 10 november 2015. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.A. Schenke, had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij haar aanvraag om bijstand was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van hoe verzoekster in haar levensonderhoud had voorzien.

De Raad had in de eerdere uitspraak het besluit van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Verzoekster heeft in haar verzoek om herziening aangevoerd dat de Raad ten onrechte had geoordeeld dat de kosten van huur, water, energie en voedsel in mindering waren gebracht op de bijstandsnorm. Verzoekster stelde dat deze kosten niet door haar zelf hoefden te worden voldaan, wat haar bijstandbehoevendheid zou verminderen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevoerde gronden voor herziening geen nieuwe feiten of omstandigheden betroffen die voldeden aan de eisen van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen, omdat verzoekster geen nieuwe feiten had aangedragen die voor de eerdere uitspraak relevant waren. De Raad wees erop dat de herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor nieuwe feiten die voor de uitspraak niet bekend waren.

De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met C.A.E. Bon als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16/2067 WWB
Datum uitspraak: 10 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 november 2015, 15/3990 WWB
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. H.A. Schenke, advocaat, verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 10 november 2015.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 16/2057 WWB, plaatsgevonden op
29 november 2016. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Schenke. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.A. Marinus. In de genoemde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 februari 2015, voor zover van belang, heeft het college de aanvraag om bijstand van verzoekster afgewezen op de grond dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt hoe zij in de periode vanaf 22 januari 2013 in haar levensonderhoud heeft voorzien.
1.1.
Bij de uitspraak waarvan verzoekster herziening vraagt, heeft de Raad de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 21 april 2015, 15/1373, vernietigd, het beroep tegen het besluit van 27 februari 2015 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en met toepassing van 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
1.2.
Verzoekster heeft bij brief van 1 april 2016 verzocht om herziening van de uitspraak van 10 november 2015.
2. Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.1.
Verzoekster heeft aan haar verzoek, samengevat, ten grondslag gelegd dat de Raad ten onrechte heeft geoordeeld dat de ontvangsten van derden terecht in mindering zijn gebracht op de bijstandsnorm voor zover het betreft de als ontvangsten aangemerkte kosten van huur, water en energie en de kosten van het eten die de hoofdbewoners voor hun rekening hebben genomen. Omdat verzoekster deze kosten niet zelf hoefde te voldoen uit de bijstandsnorm leverde dit een substantiële besparing op waardoor haar bijstandbehoevendheid per saldo werd verminderd. De Raad heeft hierbij de beroepsgrond van verzoekster dat sprake was van leningen verworpen omdat de door verzoekster ingezonden verklaringen over de leningen pas achteraf zijn opgesteld en niet worden ondersteund door objectieve en verifieerbare gegevens.
3.2.
Verzoekster heeft ter ondersteuning van haar verzoek om herziening aangevoerd dat zij inmiddels maandelijks gedeelten van de kosten terugbetaalt aan de hoofdbewoners. Bovendien hebben de hoofdbewoners, zo appellante sinds kort is gebleken, hun spaarrekening moeten aanbreken om de kosten van huur, water en energie en de kosten van eten te kunnen blijven voldoen. Doordat ze hun spaarrekening hebben moeten aanbreken, konden zij zich onder meer slechts een kleinere auto veroorloven dan de auto die ze eigenlijk hadden willen aanschaffen. Ook voor het overige hebben zij zuiniger moeten leven dan anders noodzakelijk zou zijn geweest.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Wat verzoekster tegen de uitspraak van de Raad van 10 november 2015 heeft aangevoerd behelst geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, maar een betwisting van de juistheid van die uitspraak. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3516) is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Dat verzoekster inmiddels gedeelten van de kosten terugbetaalt is geen feit dat heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 8:119, aanhef en onder a, van de Awb. De grond over de financiële positie van de hoofdbewoners kan - nog afgezien van de vraag of dit de Raad tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden - niet worden aangemerkt als nieuw feit, nu verzoekster dit ook naar voren had kunnen brengen in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is verzocht. Dat geldt ook voor de ter zitting van de Raad aangevoerde grond dat verzoekster al die tijd ziek was, waardoor ze afhankelijk was van anderen voor wat betreft haar inkomen. Overigens bleek dit destijds al uit het dossier, zodat de Raad hiermee bekend was.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.A.E. Bon
HD