Uitspraak
8 april 2016, 15/5855 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke opvang. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen op 16 april 2015. De afwijzing werd later door het college bevestigd in een bestreden besluit op 27 augustus 2015, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, met verwijzing naar artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015 en ook niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1, waarin een vergelijkbare kwestie is behandeld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante geen recht heeft op de gevraagde maatwerkvoorziening.
De uitspraak is gedaan door N.R. Docter, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2017. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.