ECLI:NL:CRVB:2017:679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die sinds 1 december 2006 uitgevallen was voor haar werk als filiaalmanager vanwege psychische klachten, had eerder recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2014, waarbij haar beperkingen werden vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd geconcludeerd dat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 35%.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de juiste inschatting van haar beperkingen hadden gemaakt. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat haar psychische klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante echter niet overtuigend geacht. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de FML de beperkingen van appellante niet onderschatte. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat haar beperkingen per datum in geding waren onderschat en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.