ECLI:NL:CRVB:2017:675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
15/8045 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar studiefinanciering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die studiefinanciering ontving, was het niet eens met de herziening van zijn studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op 24 december 2014 besloten de appellant aan te merken als thuiswonende studerende, wat leidde tot een herziening van de studiefinanciering per 1 september 2014. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd door de minister op 30 april 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij geen bevestigings-e-mail had ontvangen over een nieuw bericht in de digitale omgeving van DUO, waardoor hij niet op de hoogte was van de herziening. Hij had wel gekeken naar de studiefinancieringsspecificaties, maar niet naar nieuwe berichten in zijn postvak. De Raad oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het niet controleren van zijn postvak en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de appellant om op de hoogte te blijven van belangrijke mededelingen in de digitale omgeving van DUO. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8045 WSF
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2015, 15/4192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] , advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 december 2014 heeft de minister de aan appellant toegekende studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) herzien in die zin dat appellant met ingang van 1 september 2014 is aangemerkt als thuiswonende studerende.
1.2.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door de minister bij besluit van 30 april 2015 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover nu nog van belang, geoordeeld dat de minister het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen dit oordeel van de rechtbank gekeerd. Appellant heeft ter zitting van de Raad aangevoerd dat hij geen bevestigings-e-mail heeft ontvangen met de mededeling dat er een bericht voor hem klaar stond in de digitale omgeving. Appellant merkte dat hij geen studiefinanciering meer kreeg, heeft in de digitale omgeving gekeken naar de studiefinancieringsspecificaties, maar niet naar nieuwe berichten in zijn postvak. Het schrijven van het bezwaarschrift heeft veel tijd gekost, en hierdoor is het bezwaar te laat ingediend. Appellant heeft benadrukt dat dit niet mag afdoen aan de inhoud en gegrondheid van zijn bezwaarschrift.
4.1.
De met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ingebrachte hogerberoepsgronden zijn een herhaling van wat appellant bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De Raad ziet geen reden om anders over deze gronden te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich in grote lijnen aan bij de overwegingen van de rechtbank.
4.2.
Hieraan wordt toegevoegd dat appellant niet heeft weersproken dat hij heeft gekozen voor digitale bekendmaking van besluiten op Mijn DUO. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij op 24 januari 2015 heeft gemerkt dat hij geen studiefinanciering meer ontving. Hij heeft toen
– naar eigen zeggen – met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) contact opgenomen en op Mijn DUO gekeken omdat hij van DUO had vernomen dat er een bericht voor hem klaarstond in de digitale omgeving. Appellant heeft ter zitting van de Raad erkend dat hij niet in zijn postvak heeft gekeken, maar naar de studiefinancieringsspecificaties. Deze wijze van handelen en de gevolgen hiervan dienen voor zijn rekening en risico te komen. Overigens heeft appellant verklaard dat hij op 3 februari 2015, dus nog binnen de bezwaartermijn, is aangevangen met het schrijven van het bezwaarschrift, maar hij er lang over heeft gedaan om het bezwaarschrift af te ronden om alles goed te verwoorden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Uit de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat onder deze omstandigheden niet aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan worden toegekomen.
4.3.
Uit hetgeen in 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) I.G.A.H Toma

UM