ECLI:NL:CRVB:2017:665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.F. Wagner
- L.M. Tobé
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake indicatie zorg op grond van de AWBZ voor appellante met dementieel syndroom en lichamelijke klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, geboren in 1931, die lijdt aan een vergevorderd dementieel syndroom en lichamelijke klachten. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad van Beroep behandelt de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland, die de eerdere besluiten van het CIZ om zorgindicaties te verlenen, hebben bevestigd. De eerste indicatie, verleend op 19 december 2014, betrof Persoonlijke Verzorging (PV) klasse 8, Verpleging (VP) klasse 2 en Begeleiding Individueel (BI) klasse 4 voor de periode van 19 maart 2014 tot en met 26 oktober 2014. Appellante betwist dat zij niet in aanmerking komt voor BI klasse 7, maar de rechtbank oordeelt dat het CIZ de aanvraag in een breder perspectief heeft moeten beoordelen. De tweede indicatie, verleend op 26 februari 2015, was voor PV klasse 8, VP klasse 3 en BI klasse 4 voor de periode van 27 oktober 2014 tot en met 26 april 2015. De rechtbank heeft in beide gevallen geoordeeld dat appellante onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij een hogere indicatie nodig heeft. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de oordelen van de rechtbank en oordeelt dat de motivering van het CIZ toereikend is. De Raad wijst erop dat de aanvragen van appellante niet de noodzaak voor een zzp (zorgzwaartepakket) hebben aangetoond en dat de indicaties in functies en klassen voldoende zijn om in de zorgbehoefte van appellante te voorzien. De uitspraak wordt gedaan in het openbaar op 22 februari 2017.