ECLI:NL:CRVB:2017:661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
15/4527 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van invaliditeitsuitkering en huishoudelijke hulp in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had in juni 2014 een verzoek ingediend voor toekenning van uitkeringen op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Na een medisch onderzoek door arts A.S.E.P. Textor, werd de appellant aangemerkt als oorlogsslachtoffer met een mate van ongeschiktheid van 30%. Hij ontving een invaliditeitsuitkering, een vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp en aanspraak op vrije geneeskundige behandeling.

Echter, de appellant maakte bezwaar tegen het besluit van 2 december 2014, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. Hij voerde aan dat de mate van causale arbeidsongeschiktheid te laag was ingeschat en dat hij recht had op meer dan vier uur huishoudelijke hulp. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van de appellant deels in verband konden worden gebracht met zijn oorlogservaringen, maar dat de lichamelijke klachten door andere oorzaken waren ontstaan. De Raad volgde de bevindingen van de deskundige Textor en verwierp de argumenten van de appellant.

De Raad concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de lichamelijke klachten van de appellant en zijn oorlogservaringen, en dat de toekenning van vier uur huishoudelijke hulp adequaat was. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter.

Uitspraak

15/4527 AOR
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
(Stb. 2014, 583), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad in de plaats getreden van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de
- voormalige - CAOR verstaan.
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 juni 2015, kenmerk BZ01824950. Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in juni 2014 een verzoek gedaan om toekenningen krachtens de AOR. Naar aanleiding van dit verzoek is hij onderzocht door A.S.E.P. Textor, arts. Bij besluit van
2 december 2014 is appellant aangemerkt als oorlogsslachtoffer krachtens de AOR. De mate van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid als gevolg van het oorlogsletsel is vastgesteld op 30%. Aan appellant zijn, met ingang van 1 juni 2014, een invaliditeitsuitkering, een vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp en aanspraak op vrije geneeskundige behandeling ter zake van het oorlogsletsel toegekend.
1.2.
Appellant heeft tegen het besluit van 2 december 2014 bezwaar gemaakt. Hij heeft in bezwaar een medisch onderzoeksverslag van G.J. Laatsch, arts, overgelegd. Het bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft in beroep, onder verwijzing naar de rapportage van Laatsch, aangevoerd dat de mate van causale arbeidsongeschiktheid te laag is ingeschat en dat meer dan vier uren huishoudelijke hulp had moeten worden toegekend.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Textor heeft de psychische klachten van appellant ten dele in verband gebracht met zijn oorlogservaringen. De lichamelijke klachten zijn volgens Textor door andere oorzaken ontstaan. Dit laatste is door appellant niet bestreden.
3.2.
De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat zijn causale arbeidsongeschiktheid te laag is ingeschat. De door appellant ingeschakelde deskundige Laatsch heeft in zijn rapportage vermeld dat bij zijn vaststelling van de beperkingen in de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, de lichamelijke klachten van appellant een belangrijke rol hebben gespeeld. De AMA-rubrieken dienen evenwel ter vaststelling van beperkingen als gevolg van (uitsluitend) psychische klachten. Als gezegd is er daarbij geen causaal verband tussen de lichamelijke klachten van appellant en diens oorlogservaringen. In zoverre geeft de rapportage van Laatsch dan ook geen reden de bevindingen van Textor in twijfel te trekken.
3.3.
Dat Laatsch het oorlogsgerelateerde aandeel in de psychische klachten van appellant hoger heeft ingeschat dan Textor, is blijkens zijn rapportage met name terug te voeren op het meewegen van het door appellant in de oorlogsjaren ervaren gemis aan ouderlijke zorg. Verweerder heeft in de bezwaarfase uitvoerig gemotiveerd waarom naar zijn inzicht het bedoelde gemis in dit geval niet is te beschouwen als een oorlogsomstandigheid in de zin van de AOR. Appellant heeft daar geen inhoudelijke argumenten tegenover gesteld. De Raad ziet daarom ook in zoverre geen aanleiding de bevindingen van Textor en de daarop gebaseerde conclusies van verweerder in twijfel te trekken.
3.4.
Dat appellant als gevolg van zijn causale psychische klachten dusdanige beperkingen ervaart dat toekenning van meer dan vier uren huishoudelijke hulp op zijn plaats zou kunnen zijn komt, ten slotte, noch uit de rapportage van Textor, noch uit de bevindingen van Laatsch naar voren. De Raad verwijst in dit verband ten overvloede naar zijn uitspraak van heden in de zaak 15/515 WUBO.
3.5.
Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

HD