ECLI:NL:CRVB:2017:655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
16/801 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toekenning van een LFNP-functie aan een politieambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de toekenning van een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De appellant, die eerder werkzaam was bij de voormalige politieregio, heeft eervol ontslag gekregen en is vervolgens aangesteld in een andere functie. De korpschef heeft op basis van een matchingproces besloten dat de appellant in een bepaalde functie geplaatst zou worden, maar de appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat zijn functie in een ander domein had moeten worden gematcht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de korpschef de matching correct heeft uitgevoerd volgens de geldende regels. De Raad oordeelt dat de keuze van de korpschef voor de domeinen niet onhoudbaar is, ook al had de appellant een andere keuze kunnen maken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat de omstandigheden van de andere politieambtenaren niet vergelijkbaar zijn met die van de appellant. Daarnaast wordt het beroep op de hardheidsclausule afgewezen, omdat de Raad van mening is dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de bijzondere omstandigheden van de appellant niet tot toepassing van deze clausule leidden.

De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard, wordt door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/801 AW
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 december 2015, 14/1348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Dolfing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.S. de Lint, opvolgend gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan en L.M. van den Hil.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Appellant was werkzaam bij de voormalige politieregio [regio], thans [Eenheid]. Met ingang van 30 oktober 2010 is appellant eervol ontslag verleend in de [naam functie 1] en gelijktijdig aangesteld in de [functie] bij de ‘Dienst Algemene Ondersteuning, Bureau Ondersteuning, Administratieve ondersteuning’ (DAO BO Administratieve ondersteuning), salarisschaal 9, met toekenning van een persoonlijke toelage. Vanaf 1 november 2010 is appellant op basis van tijdelijke tewerkstellingen werkzaam geweest bij de afdeling Programmamanagement, Programma Divers Samenleven en Samenwerken (PGM-DSS).
1.3.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de [functie] DAO TFO Administratieve ondersteuning met taakaccent Diversiteit, salarisschaal 9. Ter zitting van de Raad is gebleken dat de naamgeving van Bureau Ondersteuning (BO) destijds is gewijzigd in Team Facilitaire Ondersteuning (TFO). Appellant heeft tegen de vaststelling van deze uitgangspositie geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en appellant gelegenheid te hebben geboden daaromtrent zijn bedenkingen kenbaar te maken, heeft de korpschef op 16 december 2013 ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie [naam functie 2], met als domein [domeinnaam] werkterrein Projectondersteuning en inzetbaar op Specifieke functionaliteit, salarisschaal 9.
1.5.
Bij besluit van 4 juni 2014 heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van
16 december 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft de Raad geconcludeerd dat de korpschef bij besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan mag uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling) is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten.
4.2.1.
Volgens appellant had zijn functie moeten worden gematcht in het domein Uitvoering, vakgebied Operationeel Specialismen met de LFNP-functie van Operationeel Specialist A of B. Hij heeft hiertoe primair gesteld dat de functiebeschrijving van Projectleider/028/09 een executieve functie is. Uit de functiebeschrijving volgt immers dat de functie ‘executief’ is, dat de bijbehorende functiegroep het ‘Operationeel proces’ is en dat als ‘Overige taken’ gelden ‘fungeert als inspecteur van dienst’, ‘fungeert als hulpofficier van justitie’ en ‘mogelijke inzet in ME-verband bij grootschalig politieoptreden’. Nu het een executieve functie betreft, is volgens appellant ten onrechte betekenis toegekend aan zijn plaats in de organisatie.
4.2.2.
De korpschef heeft de domeinkeuze, samengevat, als volgt gemotiveerd. De korpsfunctiebeschrijving van Projectleider/028/09 bevat elementen die zijn onder te brengen in zowel het domein Ondersteuning als het domein Uitvoering. Onder verwijzing naar 3.2.5 van deel II van de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding, blz. 15-16) is in dit geval de plaats in de organisatie bij de matching betrokken. Gelet op de plaats van appellant in de organisatie alsmede de in de functiebeschrijving vermelde definitie van Projectleider/028/09 - medewerk(st)er die zelfstandig een eigen bijdrage levert aan een gedefinieerd resultaat en tevens verantwoordelijk is voor het behalen van een gedefinieerd resultaat door een team met wisselende medewerkers, waaraan hij/zij leiding geeft - acht de korpschef de domeinkeuze niet onbegrijpelijk. De korpschef heeft er verder op gewezen dat uit de neutrale formulering van de hoofdbestanddelen (met uitzondering van het hoofdbestanddeel ‘Overige taken’) niet volgt dat daarmee een directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. Tevens heeft de korpschef, onder verwijzing naar 5b en 5c van de Handleiding (blz. 17), uiteengezet dat de executieve status van een korpsfunctiebeschrijving en ook de onder het hoofdbestanddeel ‘Overige taken’ opgenomen taken ‘fungeert als inspecteur van dienst’, ‘fungeert als hulpofficier van justitie’ en ‘mogelijke inzet in ME-verband bij grootschalig politieoptreden’ niet doorslaggevend zijn voor de domeinkeuze.
4.2.3.
De Raad ziet in hetgeen de korpschef naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Dat gelet op de functiebeschrijving wellicht ook gekozen had kunnen worden voor het domein Uitvoering, maakt de keuze niet onhoudbaar. Het onder 4.2.1 bedoelde betoog van appellant slaagt daarom niet.
4.3.
Het door appellant gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Voor de politieambtenaren die volgens appellant eenzelfde functie uitoefenden, gold een andere uitgangspositie. Anders dan bij appellant betrof hun plaats in de organisatie niet het organisatieonderdeel DAO TFO Administratieve ondersteuning. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.
4.4.1.
Appellant heeft tot slot aangevoerd dat de korpschef de hardheidsclausule bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling had moeten toepassen, omdat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Appellant heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Hij is in 2010 eervol ontslagen als Adviseur C en gelijktijdig aangesteld bij het organisatieonderdeel DAO. Hieraan lag een geschil met zijn voormalige chef ten grondslag. Hij is ‘bovenformatief strategisch’ en alleen op papier bij de DAO aangesteld. Destijds is met hem de afspraak gemaakt dat hij bij de afdeling PGM-DSS zou gaan werken. Omdat daar geen formatie beschikbaar was, is gekozen voor een bovenformatieve aanstelling binnen de DAO. Hij heeft nooit bij de DAO gewerkt en is steeds tijdelijk tewerkgesteld geweest bij de afdeling PGM-DSS. Door de plaatsing in het domein Ondersteuning loopt hij OVW-toelagen mis. Gelet op deze bijzondere omstandigheden is appellant van mening dat de korpschef hem met toepassing van de hardheidsclausule in het domein Uitvoering had moeten plaatsen.
4.4.2.
Zoals de Raad ook in zijn onder 1.1 vermelde uitspraken van 1 juni 2015 heeft overwogen, is de hardheidsclausule niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren en ligt in het karakter van een hardheidsclausule besloten dat deze restrictief wordt toegepast. Bij de matching van appellant is zijn aanstelling bij de DAO terecht als een gegeven beschouwd en is, uitgaande van de uitgangspositie, bewust en in overeenstemming met de Handleiding betekenis toegekend aan de plaats van appellant in de organisatie. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden waaronder de aanstelling van appellant heeft plaatsgevonden en de tijdelijke tewerkstellingen van appellant bij de afdeling PGM-DSS niet tot toepassing van de hardheidsclausule noopten.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) L.L. van den IJssel

HD