ECLI:NL:CRVB:2017:649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
16/2390 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bovenwettelijke werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs van de gemeente Assen, dat zijn bezwaar tegen een toekenningsbesluit van 14 juli 2009 niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De appellant stelde dat zijn bezwaarschrift tijdig was verzonden, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift daadwerkelijk was verzonden. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de Raad geen gegrond beroep tegen het toekenningsbesluit heeft kunnen vaststellen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de noodzaak voor appellanten om bewijs te leveren van verzending.

Uitspraak

16/2390 AW
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 maart 2016, 15/3493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs van de gemeente Assen (bestuurscommissie)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de bestuurscommissie heeft drs. J.H.M. van der Hulst een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2017. Appellant is verschenen en de bestuurscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Hendriks.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 14 juli 2009 (toekenningsbesluit) is aan appellant een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering toegekend. In 2014 heeft appellant tevergeefs geprobeerd om de hoogte van deze uitkering te laten aanpassen omdat de uitkering op een te laag bedrag was vastgesteld. Na een verzoek van appellants gemachtigde van 22 mei 2015 om te beslissen op het bezwaarschrift van 24 juli 2009 tegen het toekenningsbesluit heeft de bestuurscommissie bij besluit van 28 juli 2015 het bezwaar tegen dat besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden voor de niet-ontvankelijkverklaring is dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend en dat er geen reden is om de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding (in haar overwegingen) afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het bezwaarschrift van 24 juli 2009 tegen het toekenningsbesluit indertijd wel is verzonden. Het is verder bekend, aldus appellant, dat de overdracht van Loyalis naar WWplus als uitvoeringsorganisatie voor bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen niet vlekkeloos is verlopen. Hij verzoekt voorts de door de uitvoeringsorganisatie en/of bestuurscommissie toegegeven foutieve berekening van de uitkering te herstellen en om vergoeding van onder meer pensioenschade.
3.2.
De bestuurscommissie heeft verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar sluit de Raad zich aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Omdat het bezwaarschrift niet bekend is bij de uitvoerder van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, ligt het op appellants weg om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd dan wel heeft afgegeven. Dat appellant ervan overtuigd is dat die verzending, naast zijn andere mondelinge contacten met Loyalis, gebeurd is, leidt niet tot de vereiste aannemelijkheid. Appellants stelling over een niet geheel vlekkeloos verlopen overdracht van Loyalis naar WWplus maakt dit niet anders. Ook in hoger beroep heeft appellant geen gegevens ingebracht die aannemelijk maken dat het bezwaarschrift van 24 juli 2009 naar het adres van Loyalis is verzonden. In de door appellant ter zitting genoemde uitspraak van 14 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA8444, heeft de Raad - anders dan appellant veronderstelt - eveneens geoordeeld dat van een geschrift niet kon worden aangenomen dat dit verzonden was. Omdat het geschrift in deze uitspraak een besluit betrof, was voor die betrokkene het gevolg dat de bezwaartermijn nog niet was begonnen zodat geen sprake was van overschrijding van de bezwaartermijn. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
In verband met appellants wens over de herziening van het toekenningsbesluit wijst de Raad erop, dat het besluit van 28 juli 2015 een reactie vormt op de brief van zijn gemachtigde van 22 mei 2015, waarbij uitsluitend verzocht is om een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van 24 juli 2009. In dit hoger beroep kan daarom de juistheid of gerechtvaardigdheid van een herziening van de bovenwettelijke uitkering niet aan de orde komen.
4.3.
In het geval de Raad de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar zou onderschrijven heeft appellant ter zitting de wens tot schadevergoeding gehandhaafd en deze gebaseerd op de billijkheid. Omdat de schade betrekking heeft op het toekenningsbesluit, vormt ingevolge het overgangsrecht bij de Wet schadevergoeding en nadeelcompensatie (Stbl. 2013, 50)
artikel 8:73 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht de grondslag voor het schadeverzoek. Omdat in deze procedure niet een beroep tegen dat besluit gegrond wordt verklaard, komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Dat appellant de billijkheid als grondslag noemt maakt dit niet anders.
4.4.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2017.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J. Smolders

HD