ECLI:NL:CRVB:2017:644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
15/1689 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 19 februari 2015, waarin zijn aanvraag om een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het oorlogsgeweld niet had geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Appellant had eerder erkend gekregen dat hij was getroffen door oorlogsgeweld, maar de aanvraag voor een uitkering werd afgewezen op basis van medisch advies dat de lichamelijke en psychische klachten door andere oorzaken waren ontstaan.

Tijdens de zitting op 12 januari 2017 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de Pensioen- en Uitkeringsraad zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. De Raad concludeerde dat de mishandelingen door de stiefvader van appellant niet onder de Wubo konden worden gebracht, en dat de psychische klachten van appellant niet in significante mate waren veroorzaakt door de internering tijdens de oorlog. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

15/1689 WUBO
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 februari 2015, kenmerk BZ01749792 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1945 in het toenmalig Nederlands-Indië.
1.2.
Bij besluit van 2 mei 2014 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, door de internering in Kamp De Wijk tijdens de Bersiap-periode. De aanvraag om toekenning van onder meer een periodieke uitkering is - overeenkomstig het medisch advies van de geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs - afgewezen op de grond dat het oorlogsgeweld niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo; de lichamelijke en psychische klachten zijn door andere oorzaken ontstaan. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is - na medisch advies van de geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager - bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de in bezwaar gemelde mishandelingen door de stiefvader is in het bestreden besluit geconcludeerd dat die niet onder de Wubo kunnen worden gebracht.
2. Appellant heeft in beroep het bestreden besluit op de hierna te bespreken gronden aangevochten.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Oorlogsgeweld
3.1.1.
In artikel 2, eerste lid, van de Wubo wordt omschreven wie onder
burger-oorlogsslachtoffers worden verstaan. Tot deze groep behoren degenen die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalig Nederlands-Indië (de Bersiap-periode) als burger lichamelijk of psychisch letsel hebben opgelopen ten gevolge van:
- met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct verbonden handelingen of omstandigheden;
- tegen hem gerichte handelingen of maatregelen van de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode;
- confrontatie met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode.
3.1.2.
Als oorlogsgeweld is aanvaard dat appellant tot juni 1946 was geïnterneerd in Kamp De Wijk tijdens de Bersiap-periode. Anders dan appellant heeft betoogd, kunnen de mishandelingen door zijn stiefvader niet worden aangemerkt als oorlogsgeweld. Die mishandelingen zijn, hoe ernstig deze ook zijn geweest, niet aan te merken als handelingen of omstandigheden als omschreven onder 3.1.1 en kunnen dan ook niet onder de werking van de Wubo worden gebracht. Dat de gedragingen in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) wel zijn meegewogen, maakt dat niet anders.
Invaliditeit
3.2.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
3.2.2.
Roelofs diagnosticeert, na appellant te hebben onderzocht, een PTSS-beeld. Hoewel hij stelt dat de causaliteit van de psychische klachten complex is, ziet hij duidelijk aanwijsbare andere oorzaken dan de internering voor het ontstaan van de psychische klachten. Hij noemt daarbij de naoorlogse situatie, het gedrag van de stiefvader jegens appellant en de onbekende afkomst van appellant. Hij concludeert dat niet aannemelijk te maken is dat de internering op zeer jonge leeftijd in betekenende mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychische klachten. Ohlenschlager heeft in bezwaar het medisch advies van Roelofs onderschreven. Zij verwijst ook naar het rapport van het onderzoek dat in het kader van de AOR is verricht. Daarin is geconcludeerd dat de psychische klachten het gevolg zijn van de ondergane fysieke en mentale mishandelingen en niet van de overige oorlogservaringen als baby en peuter. Objectieve medische gegevens die afwijken van wat in de hiervoor genoemde adviezen is opgenomen, zijn niet voorhanden.
3.2.3.
De duidelijke aanwezigheid van andere oorzaken voor de klachten van appellant dan bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wubo, brengt mee dat ook het beroep faalt dat is gedaan op de in artikel 2, tweede lid, van de Wubo geregelde omgekeerde bewijslast.
3.2.4.
Verweerder heeft dus op goede gronden het standpunt ingenomen dat bij appellant ten tijde in geding geen sprake was van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
3.3.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van appellant moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

HD