ECLI:NL:CRVB:2017:637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.L. Boxum
- J.L. Meijer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om bijstand als alleenstaande op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante op 23 juli 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet (PW) als alleenstaande. Appellante woonde op het opgegeven adres bij iemand in, waarvoor zij een bijdrage van € 200,- moest betalen. De klantmanager van de gemeente Amsterdam had twijfels over haar woonsituatie en heeft een onderzoek laten instellen. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met de hoofdbewoner van het adres, wat haar status als zelfstandig subject van bijstand in twijfel trok.
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat appellante als gehuwd moest worden aangemerkt door de gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante en de hoofdbewoner gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding voldeed. Daarnaast werd vastgesteld dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat bleek uit de verklaring van appellante en de activiteiten die zij samen met de hoofdbewoner ondernam. De Raad oordeelde dat de eerdere verklaring van appellante voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter.