ECLI:NL:CRVB:2017:620
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 8 december 2014 geschikt was voor ten minste één van de functies die haar eerder waren voorgehouden, en had haar recht op ziekengeld beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad overwoog dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante in staat was om ten minste één van de functies te vervullen, ondanks haar klachten. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie of gronden ingebracht die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.