ECLI:NL:CRVB:2017:579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
15/6297 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts niet onjuist was. Appellante stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten, waaronder PTSS, en haar alcoholverslaving, die haar in de weg zou staan bij het uitoefenen van bepaalde functies.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar van appellante ontvankelijk was en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de geselecteerde functies, zoals magazijnmedewerker en productiemedewerker, geschikt waren voor appellante, omdat deze functies geen eisen stelden aan beroepsmatig autorijden. De Raad concludeerde dat alcoholmisbruik niet als ziekte of gebrek wordt aangemerkt en dat er geen aanwijzingen waren dat appellante vanwege haar alcoholverslaving in een psychiatrische instelling moest worden opgenomen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de criteria voor het vaststellen van geschiktheid voor arbeid in het kader van de WIA.

Uitspraak

15/6297 WIA
Datum uitspraak: 17 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 augustus 2015, 14/2215 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017. Namens appellante is
mr. Weldam verschenen als haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 26 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 november 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het door appellante bij brief van 9 juli 2013 gemaakte bezwaar tegen dit besluit is door het Uwv bij beslissing op bezwaar van
25 februari 2014 (bestreden besluit) ontvankelijk geacht en vervolgens ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij allereerst overwogen dat het bezwaar terecht ontvankelijk is verklaard, omdat sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Voorts is overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Appellante heeft haar stelling, dat sprake is van een alcoholverslaving, niet onderbouwd waarbij het overigens, naar het oordeel van de rechtbank, de vraag is of dit tot beperkingen zou moeten leiden. Ook de stelling dat sprake is van PTSS heeft zij niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. Wat betreft de gestelde bijwerkingen van door haar gebruikte medicatie Temazepam en Diazepam, is de rechtbank van oordeel dat hiermee voldoende rekening is gehouden, evenals met haar slaapproblemen. Voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd.
2.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Er is, zo stelt appellante, onvoldoende rekening gehouden met haar psychische klachten, gelet op de bij haar vastgestelde PTSS. Verder is er onvoldoende rekening gehouden met haar alcoholverslaving, waardoor zij geen auto mag rijden noch mag fietsen, en met de bijwerkingen van haar medicatie.
2.2.
Bij rapport van 25 oktober 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in hoger beroep ingebrachte medische gronden. Hij heeft aanleiding gezien om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een toelichting op te nemen ten aanzien van beoordelingspunt 2.10 (vervoer), namelijk dat appellante niet mag autorijden in verband met alcoholmisbruik. Ze kan wel fietsen en zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer. Met de overige beperkingen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende rekening gehouden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens bij rapport van
2 november 2015 tot de conclusie gekomen dat de geselecteerde functies van magazijnmedewerker, productiemedewerker industrie en wikkelaar geschikt blijven, omdat deze geen eisen kennen ten aanzien van beroepsmatig autorijden.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank, dat bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 november 2012 terecht ontvankelijk is geacht, wordt onderschreven.
3.3.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. De beroepsgrond van appellante dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat onvoldoende onderzocht is in hoeverre bij haar sprake was van PTSS, slaagt niet. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is informatie opgevraagd bij de behandelaar van appellante, werkzaam bij I-psy. Bij brief van 23 december 2013 heeft B. Böler, psycholoog, informatie verstrekt van de voorgaande behandelaars van appellante, Z. Karal, psycholoog en R.G. Mentink, psychotherapeut/hoofdbehandelaar, gedateerd 2 januari 2012, waaruit blijkt dat bij appellante sprake was van een herhaalde, matige depressie. De diagnose PTSS is niet gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet onzorgvuldig gehandeld door zich te baseren op deze informatie van de behandelaars.
3.4.
De beroepsgrond dat onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van haar medicatie slaagt evenmin. Met juistheid heeft de rechtbank hiertoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan aandacht heeft besteed en overtuigend heeft gemotiveerd dat voor het stellen van nadere beperkingen geen grond is.
3.5.
De beroepsgrond van appellante dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van haar vervoersmogelijkheden (punt 2.10 van de FML) slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is alcoholmisbruik geen ziekte of gebrek. Het ter zitting van de Raad gedane beroep op de rechtspraak van de Raad, die inhoudt dat een verslaving aan verdovende middelen wel als ziekte of gebrek wordt aangemerkt indien die verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling (onder meer de uitspraak van 1 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9344), treft geen doel. Er is geen informatie waaruit blijkt dat appellante wegens alcoholverslaving rond de datum in geding van 28 november 2012 diende te worden opgenomen in een psychiatrische instelling of anderszins diende te worden behandeld. In de brief van I-psy van 2 januari 2012 zijn hiervoor ook geen aanwijzingen te vinden. Daarom zijn terecht geen beperkingen aangenomen wegens alcoholmisbruik ten aanzien van het beoordelingspunt vervoer. Met de in hoger beroep toegevoegde toelichting op punt 2.10 is desalniettemin rekening gehouden met de met ingang van april 2015 geldende ontzegging van de rijbevoegdheid wegens alcoholmisbruik, waarmee ten aanzien van autorijden is tegemoetgekomen aan het standpunt van appellante.
3.6.
Gelet op de overwegingen 3.3 tot en met 3.5 heeft de rechtbank terecht het verzoek van appellante tot inschakeling van een onafhankelijke deskundige afgewezen.
3.7.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat afdoende is gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante. Nu in deze functies bovendien beroepsmatig autorijden niet voorkomt, zijn de functies op dit punt eveneens geschikt te achten voor appellante.
3.8.
Gelet op de rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.7 slaagt het hoger beroep niet.
3.9.
Er is geen grond voor veroordeling van het Uwv tot vergoeding van door appellante geleden schade.
3.10.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv in door appellante geleden schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

RH