In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat hem met ingang van 4 februari 2014 recht op een WGA-uitkering toekende. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 25 november 2016 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had wel stukken ingediend. Het Uwv had een verweerschrift en rapporten van verzekeringsartsen ingediend. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 november 2016. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies binnen de mogelijkheden van appellant lagen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit pas in hoger beroep afdoende was gemotiveerd. De totale proceskosten werden begroot op € 3.544,42, inclusief griffierechten. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.