ECLI:NL:CRVB:2017:573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
15/2947 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat hem met ingang van 4 februari 2014 recht op een WGA-uitkering toekende. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 25 november 2016 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had wel stukken ingediend. Het Uwv had een verweerschrift en rapporten van verzekeringsartsen ingediend. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 november 2016. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies binnen de mogelijkheden van appellant lagen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit pas in hoger beroep afdoende was gemotiveerd. De totale proceskosten werden begroot op € 3.544,42, inclusief griffierechten. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/2947 WIA
Datum uitspraak: 17 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 maart 2015, 14/1904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 12 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
4 februari 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en inzichtelijk en overtuigend hebben gemotiveerd dat de mogelijkheden van appellant om te functioneren zoals vermeld in de op 20 maart 2014 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zijn overschat. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft het Uwv gelet op de arbeidskundige rapporten naar het oordeel van de rechtbank afdoende onderbouwd dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen op de datum in geding in staat was de hem voorgehouden functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat het Uwv zijn belastbaarheid niet juist heeft ingeschat en ter onderbouwing van zijn betoog het rapport van 19 oktober 2016 van verzekeringsarts G.J. Kruithof ingezonden. Kruithof heeft het dossier bestudeerd, appellant onderzocht op 9 augustus 2016 en vastgesteld dat het beeld op dat moment niet afwijkt van het beeld zoals dat is geschetst omtrent de datum in geding door de verzekeringsartsen van het Uwv. Hij kan zich vinden in de door het Uwv geformuleerde beperkingen in de FML van
20 maart 2014, behoudens voor zover het gaat om rubriek 3: aanpassing aan fysieke omgevingseisen. Appellant was op het moment van beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv uitgebreid bekend met COPD GOLD klasse II. Een dergelijke diagnose in combinatie met het klachtenpatroon van appellant en de door hem ervaren beperkingen is volgens Kruithof aanleiding om appellant beperkt te achten voor blootstelling aan prikkels zoals deodorant, gassen, stof, dampen en temperatuurswisselingen.
3.2.
Het Uwv heeft hierop bij brief van 22 november 2016 het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 november 2016 ingezonden met de nader vastgestelde FML van 17 november 2016. Inmiddels is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebleken dat de longfunctie van appellant achteruit gaat en beroepsmatige inhalatie van organische en anorganische stoffen, rook, gassen en dampen daarom beperkt dient te worden, evenals grote temperatuurswisselingen en het werken in een natte omgeving. Op basis van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 november 2016 een tweetal eerder geduide functies als ongeschikt voor appellant beoordeeld, maar vastgesteld dat er voldoende functies overblijven om de belastbaarheid te kunnen beoordelen. Hij heeft de theoretische verdiencapaciteit van appellant gebaseerd op de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), administratief medewerker (SBC-code 315090) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en bepaald dat appellant onveranderd voor 35 tot 80% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bestreden besluit dan ook, onder gewijzigde motivering, gehandhaafd.
3.3.
Bij brief van 24 november 2016 heeft appellant op de inhoud van de bij 3.2 vermelde rapporten gereageerd. Appellant is van mening dat hij nog beperkt moet worden geacht voor het dragen van beschermende middelen. De functies met de SBC-codes 264122 en 271130 overschrijden zijn mogelijkheden, onder meer omdat hij daarin nog steeds moet werken met een mondkapje ter bescherming en in de directe aanwezigheid van stof, lijm en alcoholdampen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv uiteindelijk vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van
17 november 2016. In het in hoger beroep door het Uwv ingediende en onder 3.2 aangehaalde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat met de FML van 17 november 2016 in voldoende mate is tegemoetgekomen aan de medische problemen in verband met de longklachten van appellant.
4.2.
Uitgaande van de in de FML van 17 november 2016 vastgelegde belastbaarheid wordt geoordeeld dat de uiteindelijk onder 3.2 geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet te boven gaan. Ter zitting heeft gemachtigde van het Uwv meegedeeld dat de geschiktheid van de betwiste functies met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader besproken is. In de functie draadweefster (SBC-code 264122) wordt gewerkt met metaal- en kunststofdoeken. Er is dan ook geen sprake van blootstelling aan stofdeeltjes. De functie samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) is eveneens geschikt nu het mondkapje dat gebruikt moet worden van een dunne stof is gemaakt en de ademhaling niet belemmert. De alcohol die gebruikt wordt om de werkplek schoon te houden geeft een bepaalde geur die echter niet blijft hangen. Vier keer per uur wordt door een afzuigsysteem de lucht in de ruimte waarin wordt gewerkt ververst en dampen naar beneden toe afgezogen, zodat het werken met lijm en oplosmiddel niet problematisch is.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat terecht bij het bestreden besluit het primaire besluit tot toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 4 februari 2014 is gehandhaafd, gelet op de in hoger beroep gegeven nadere medische en arbeidskundige onderbouwing. Terecht is dan ook bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Omdat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit eerst in hoger beroep afdoende is gemotiveerd, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze worden, onder toepassing van het Besluit proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, begroot op € 742,50 wegens in beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand. In hoger beroep worden de proceskosten begroot op € 742,50 wegens in hoger beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand en op € 2.059,42 wegens kosten van de door appellant in hoger beroep geraadpleegde verzekeringsarts
Kruithof, in totaal € 2.801,92.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 742,50 en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.801,92, in totaal € 3.544,42;
  • bepaalt dat het Uwv de door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 168,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

RB