ECLI:NL:CRVB:2017:559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/686 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de functieonderhoud en matching van een politieambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het besluit van de korpschef van politie ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als Chef in de politieregio Rotterdam-Rijnmond, was in geschil over de toekenning van haar functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De korpschef had haar op basis van een besluit van 16 december 2013 de functie van Gespecialiseerd Medewerker A toegekend, terwijl appellante meende dat zij recht had op de functie van Gespecialiseerd Medewerker B, met een hogere salarisschaal. Appellante voerde aan dat de matching onterecht was geschied en dat zij met meer taken belast was dan in de functiebeschrijving was vastgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan appellante was om aan te tonen dat de matching niet overeenkomstig de Regeling was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de korpschef in zijn besluitvorming de geldende regels had gevolgd en dat de stellingen van appellante niet voldoende waren om de matching te betwisten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

16/686 AW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 december 2015, 14/4152 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017. Appellante is verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Appellante was aangesteld in de functie van Chef [naam functie 1] ,
salarisschaal 7, bij de voormalige politieregio Rotterdam-Rijnmond.
1.3.
Bij besluit van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van appellante voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) vastgesteld op de functie van Chef [naam functie 2] , salarisschaal 7. Bij aanvullend besluit van 18 april 2012 is beslist dat de uitgangspositie van appellante gelijk blijft, aangezien geen sprake is van specifieke werkzaamheden op de peildatum van 31 december 2011. Appellante heeft tegen deze besluiten ter vaststelling van haar uitgangspositie geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en nadat appellante haar zienswijze hierover kenbaar had gemaakt, heeft de korpschef op 16 december 2013 ten aanzien van appellante besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Gespecialiseerd Medewerker A, met als vakgebied [naam vakgebied], salarisschaal 7.
1.5.
Bij besluit van 14 mei 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De korpschef had haar moeten matchen in de functie van Gespecialiseerd Medewerker B, salarisschaal 8. De matching is ten onrechte geschied op basis van de vastgestelde uitgangspositie. Zij was met veel meer taken belast dan in de formele functiebeschrijving van Chef [naam functie 2] is vermeld. Haar kan niet worden tegengeworpen dat zij geen functieonderhoud heeft aangevraagd, nu verschillende medewerkers haar hebben afgeraden dit te doen omdat het goed zou komen bij de matching. Verder is pas later in de procedure besloten op salarisschaal te matchen. De matching heeft een devaluatie van de door haar uitgeoefende functie tot gevolg. Tot slot volgt uit de brief van 27 november 2014 inzake de plaatsing in het kader van de reorganisatie alsmede uit het Registratieformulier Commissie Functievergelijking Reorganisatie van 28 oktober 2014 dat zij functioneerde op het niveau van Gespecialiseerd Medewerker B.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft de Raad geconcludeerd dat de korpschef bij besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan mag uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de transponeringstabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de tabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten.
4.2.
Zoals ook in de uitspraken van 1 juni 2015 is overwogen, is uitgangspunt bij de matching steeds de formele functiebeschrijving geweest. Nu appellante heeft gesteld dat zij met veel meer taken was belast dan in de formele functiebeschrijving van Chef [naam functie 2] is vermeld, had het op haar weg gelegen om in het kader van het LFNP functieonderhoud aan te vragen. Dat voor de vaststelling van de meest vergelijkbare functie binnen het gekozen vakgebied in een later stadium is besloten de salarisschaal bepalend te achten, maakt dit niet anders.
4.3.
De stelling van appellante dat haar is afgeraden functieonderhoud aan te vragen, treft geen doel. Zoals de Raad in zijn uitspraken van 1 juni 2015 heeft overwogen, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de ambtenaar om functieonderhoud te vragen en dient het afzien daarvan voor zijn rekening en risico te blijven.
4.4.
De stelling van appellante dat de matching een devaluatie van haar feitelijke werkzaamheden tot gevolg heeft, treft evenmin doel. Zoals ook uit het besluit van
16 december 2013 volgt, verandert de matching op zichzelf niets aan de feitelijke werkzaamheden. Een wijziging in de feitelijke werkzaamheden is mogelijkerwijs pas aan de orde na het plaatsingsbesluit in het kader van de reorganisatie. De plaatsing van appellante in het kader van die reorganisatie dient bij de beoordeling van het onderhavige matchingsbesluit buiten beschouwing te blijven. In dit verband kan ook aan de brief van 27 november 2014 en het Registratieformulier van 28 oktober 2014 niet de betekenis worden toegekend die appellante hieraan gehecht wenst te zien. De korpschef heeft overtuigend laten zien dat die stukken in het kader van de reorganisatie niet als een erkenning zijn te beschouwen dat de matching onjuist is geweest.
4.5.
De Raad komt tot de conclusie dat appellante er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Ook bestaat op grond van wat appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de korpschef de hardheidsclausule bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling had moeten toepassen. De hardheidsclausule is immers niet bedoeld om alsnog rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden en ook niet om alsnog de uitgangspositie te corrigeren.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.E. Bon

HD