ECLI:NL:CRVB:2017:555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/1977 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in de overige kosten van verhuizing op grond van Verplaatsingskostenbesluit defensie

In deze zaak gaat het om de tegemoetkoming in de overige kosten van verhuizing van een marinier die van 10 januari 2013 tot 17 juli 2014 op Aruba was geplaatst. Tijdens zijn verblijf op Aruba heeft hij zijn woning in Nederland aangehouden, maar bij zijn terugkeer waren zijn meubels weggegooid of weggegeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de woning van appellant terecht is aangemerkt als een gestoffeerde en gemeubileerde woning, zoals bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Verplaatsingskostenregeling defensie (Vkrd). De keuze van appellant om zijn meubels weg te doen, verandert niets aan de status van de woning. De minister van Defensie heeft de aanvraag voor tegemoetkoming in de verhuiskosten afgewezen, omdat appellant niet kan aantonen dat hij recht heeft op deze tegemoetkoming. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat de minister in redelijkheid het voorschot dat aan appellant was verstrekt, kan terugvorderen, omdat appellant geen aanspraak kan maken op de tegemoetkoming in overige kosten. De uitspraak is gedaan op 16 februari 2017.

Uitspraak

16/1977 MAW, 16/1978 MAW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 februari 2016, 15/6395 en 15/6396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. de Haas hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Haas. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Pasman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als marinier bij het Korps Mariniers. Hij was van 10 januari 2013 tot 17 juli 2014 geplaatst op Aruba. Tijdens deze periode heeft appellant zijn eigen woning in Nederland aangehouden. Bij besluit van 10 oktober 2013 is, op verzoek van appellant, met ingang van 28 juni 2013 goedkeuring gehecht aan het verblijf van zijn partner op Aruba.
1.2.
Vanaf 17 juli 2014 is appellant weer in Nederland geplaatst, met standplaats [standplaats]. Bij rekest van 29 september 2014 heeft hij een tegemoetkoming in de verhuiskosten aangevraagd voor zover deze bestaat uit een tegemoetkoming in overige kosten. Op 12 augustus 2014 was hem al een voorschot van € 5.400,- uitgekeerd.
1.3.
Bij besluit van 19 november 2014 is deze aanvraag afgewezen en het voorschot teruggevorderd. Bij brief van 2 december 2014 is de aanvraag nogmaals afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 21 juli 2015 (bestreden besluit 1) heeft de Commandant Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie het bezwaar tegen de brief van 2 december 2014 ongegrond verklaard. Bij besluit van 10 augustus 2015 (bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2014 ongegrond verklaard. Aan de gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ligt onder meer ten grondslag dat appellant is verhuisd naar een gestoffeerde en gemeubileerde woning. Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat de plaatsing van appellant op Aruba korter duurde dan twee jaren en dat hij geen inboedel heeft laten verhuizen vanuit zijn woning in [woonplaats] naar Aruba. Appellant had tijdens zijn plaatsing op Aruba zijn gemeubileerde woning in [woonplaats] ter beschikking gesteld aan een vriendin. Bij zijn terugkeer waren zijn meubels weggegooid of weggegeven aan die vriendin. Appellant heeft de ontvangen tegemoetkoming gebruikt voor het opknappen en meubileren van zijn woning. Gelet hierop heeft hij zijn inboedel niet verhuisd van [woonplaats] naar Aruba en ook niet van Aruba naar [woonplaats]. Dat zijn woning bij terugkeer niet meer gemeubileerd was, komt geheel voor zijn rekening. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De afwijzing van de aangevraagde tegemoetkoming is daarom terecht en dat geldt ook voor de terugvordering van het betaalde voorschot.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het geschil tussen partijen is in hoger beroep beperkt tot de ongegrondverklaring van het beroep tegen de bij bestreden besluit 2 gehandhaafde afwijzing van de tegemoetkoming.
3.2.
De minister stelt zich thans op het standpunt dat de handhaving van de afwijzing van de tegemoetkoming uitsluitend berust op artikel 2, zevende lid, van de Verplaatsingskostenregeling defensie (Vkrd) nu appellant is terugverhuisd naar zijn eigen, gemeubileerde woning. Zijn burgerlijke staat en het wel of niet verhuizen van inboedel is niet van belang. Ook is de Regeling goedkeuring verblijf van gezinsleden van militairen buiten Nederland in deze situatie niet van toepassing. De minister heeft dit standpunt neergelegd in zijn brief van 24 november 2016 en nader toegelicht op de zitting van de Raad.
3.3.
Met dit nadere standpunt heeft de minister zijn eerdere besluiten niet gewijzigd, maar een aantal aanvankelijk voor afwijzing van de tegemoetkoming gehanteerde gronden teruggenomen en slechts één van die gronden gehandhaafd. Daarom spitst het geschil zich toe op de vraag of de eigen woning van appellant in [woonplaats], waarnaar hij na afloop van zijn plaatsing op Aruba is teruggekeerd, een gestoffeerde en gemeubileerde woning is.
3.4.
De tegemoetkoming in de verhuiskosten waarvoor appellant in aanmerking wenst te komen is de tegemoetkoming in overige kosten, bedoeld in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder f, van het Verplaatsingskostenbesluit defensie (Vkbd). Met toepassing van het vijfde lid van artikel 2 van het Vkbd heeft de minister in het Vkrd nadere voorwaarden gesteld over de hier bedoelde overige kosten. Op grond van artikel 2, zevende lid, van het Vkrd bestaat geen aanspraak op het bedrag van de tegemoetkoming in overige kosten indien wordt verhuisd naar een gestoffeerde en gemeubileerde woning.
3.5.
Vaststaat dat appellant tijdens zijn plaatsing op Aruba zijn eigen woning in [woonplaats] heeft aangehouden en die woning gestoffeerd en gemeubileerd heeft achtergelaten. Na beëindiging van zijn plaatsing op Aruba is appellant teruggekeerd naar deze woning. Voor zijn terugkomst zijn de meubels van appellant weggegooid dan wel weggegeven aan een vriendin. De minister heeft de woning van appellant terecht aangemerkt als een gestoffeerde en gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van het Vkrd. De keuze van appellant om zijn meubels weg te gooien of te geven maakt niet dat die woning niet langer een gestoffeerde en gemeubileerde woning in vorenbedoelde zin is. Appellant heeft betoogd dat de begrippen gestoffeerd en gemeubileerd duiden op een huurwoning waar niets aan gedaan hoeft te worden en dat de woning van appellant niet zo’n huurwoning is. Er is echter geen grond om aan de termen gestoffeerd en gemeubileerd deze betekenis toe te kennen en dit betoog slaagt dus niet.
3.6.
De minister heeft gesteld dat artikel 2, zevende lid, van het Vkrd strikt wordt toegepast. Appellant heeft dit betwist en betoogd dat de overige kosten standaard worden vergoed aan een terugkerende militair. Hij heeft hiervoor echter geen begin van bewijs geleverd.
3.7.
De conclusie is dat appellant op grond van artikel 2, zevende lid, van het Vkrd geen aanspraak heeft op de tegemoetkoming in overige kosten. Gegeven dit oordeel is het voorschot onverschuldigd betaald. De minister heeft in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om dit voorschot van appellant terug te vorderen.
3.8.
Uit de overwegingen hiervoor volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd, gelet op wat
in 3.5 tot en met 3.7 is overwogen met verbetering van gronden.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD