ECLI:NL:CRVB:2017:545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/7136 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling zorgindicatie en medische onderbouwing bij CIZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een zorgindicatie die door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) is afgegeven aan appellante, een kind met ernstige psychomotore ontwikkelingsachterstand en epilepsie. De rechtbank had geoordeeld dat het CIZ voldoende gemotiveerd had toegelicht dat, ondanks de zware beperkingen van appellante, soms een andere score dan 3 mogelijk is. De Raad heeft deze overwegingen onderschreven en geen aanleiding gezien voor het oordeel dat CIZ een nader medisch onderzoek had moeten laten verrichten voordat het bestreden besluit werd genomen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante, geboren op 24 maart 2009, een indicatie had gekregen voor verschillende zorgfuncties, maar dat deze indicatie door CIZ was aangepast. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat CIZ ten onrechte geen score van 3 heeft toegekend bij psychosociaal welbevinden en bij bewegen en verplaatsen. Tevens heeft zij betwist dat de behandeling van haar epilepsie succesvol is en heeft zij een verklaring van een kinderneuroloog overgelegd. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de argumenten van appellante niet voldoende onderbouwd waren en dat de situatie van appellante niet substantieel was veranderd sinds het eerdere medisch advies.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/7136 AWBZ
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 september 2015, 14/6056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante, wettelijk vertegenwoordigd door [X.], heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2017. Partijen, van wie appellante met bericht, zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op 24 maart 2009, is onder andere bekend met een ernstige psychomotore ontwikkelingsachterstand en epilepsie.
1.2.
Bij besluit van 18 december 2013 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een indicatie gegeven voor de zorgfuncties Begeleiding individueel, klasse 1, Persoonlijke verzorging, klasse 5, en Behandeling groep, klasse 9, voor de periode van 18 december 2013 tot en met 17 december 2018.
1.3.
Bij besluit van 11 september 2014 (bestreden besluit 1) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2013 ongegrond verklaard onder verlaging van de indicatie voor Persoonlijk verzorging naar klasse 2 met ingang van 25 oktober 2014.
1.4.
Bij besluit van 18 juni 2015 (bestreden besluit 2) heeft CIZ bestreden besluit 1 ingetrokken, het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2013 opnieuw ongegrond verklaard en de bij het besluit van 18 december 2013 gegeven indicatie in stand gelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder andere het volgende overwogen. CIZ heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat bij appellante, ondanks haar zware beperkingen, soms een andere score dan 3 (kan dit niet zelfstandig/iemand anders moet dit overnemen), zoals opgenomen in het indicatierapport, mogelijk is. Verder heeft CIZ toegelicht dat op grond van het onderzoek is komen vast te staan dat de persoonlijke verzorging van appellante volledig moet worden overgenomen, dat sprake is van zware beperkingen in de sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen en in het psychisch functioneren. Deze beperkingen hebben geleid tot de indicatie en een verandering van de scores zal geen verandering in de indicatie teweeg brengen, aldus CIZ. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat gelet op de ‘berekening Persoonlijke verzorging’ en de door CIZ ter zitting gegeven toelichting voldoende inzichtelijk is op grond waarvan CIZ is gekomen tot de toegekende klassen voor de functies Persoonlijke verzorging en Begeleiding individueel. Namens appellante is niet concreet onderbouwd op welke punten de berekening van CIZ van het aantal uren Persoonlijke verzorging niet juist zou zijn. Appellante heeft ook geen (medische) stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de toegekende klassen voor Persoonlijke verzorging en Begeleiding individueel in haar geval niet toereikend zijn. De rechtbank heeft begrepen uit wat namens appellante ter zitting is verklaard dat de situatie voor het gezin zeer belastend is en dat vanaf april 2015 de zorg voor appellante ook is toegenomen vanwege een toename van epileptische aanvallen waardoor niet alleen overdag maar ook
’s nachts toezicht noodzakelijk is. Nog daargelaten dat deze wijziging in de situatie voor het eerst tijdens de zitting naar voren is gebracht, is niet met (medische) stukken onderbouwd dat de situatie van appellante na de totstandkoming van het medisch advies van 30 mei 2014 is verslechterd.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Zij voert ten eerste aan dat CIZ een score van 3 had moeten toekennen bij psychosociaal welbevinden en bij bewegen en verplaatsen. Appellante bestrijdt voorts het door de medisch adviseur van CIZ in het advies van 30 mei 2014 ingenomen standpunt dat de behandeling van de epilepsie succesvol is te noemen en heeft daartoe een verklaring van 30 september 2015 van kinderneuroloog I. Cuppen van het UMC Utrecht overgelegd. Volgens appellante is ten onrechte in bestreden besluit 2 niet betrokken dat de epileptische aanvallen vanaf april 2015 zijn toegenomen en dat die aanvallen daarnaast ook tijdens de slaap ontstaan. Voorts had het op de weg van CIZ gelegen eerst nader onderzoek te verrichten alvorens bestreden besluit 2 te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat CIZ voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat bij appellante, ondanks haar zware beperkingen, soms een andere score dan 3 mogelijk is. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.
4.2.
Er is voorts geen grond voor het oordeel dat CIZ alvorens bestreden besluit 2 te nemen een nader medisch onderzoek had moeten laten verrichten en de informatie over de epileptische aanvallen in dat besluit had moeten betrekken. De verklaring van 30 september 2015 van kinderneuroloog I. Cuppen dateert immers van na bestreden besluit 2. De Raad voegt hieraan nog toe dat de medisch adviseur van CIZ in een medisch advies van 21 oktober 2015 heeft geconcludeerd dat uit de verklaring van de kinderneuroloog geen nieuwe medische informatie over de aandoeningen van appellante naar voren komt en dat de verklaring geen aanleiding geeft het advies van 30 mei 2014 te wijzigen.
4.3.
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) R.I. Troelstra

UM