ECLI:NL:CRVB:2017:514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/6855 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opvang op grond van de Wmo en de rechtsgevolgen van een informatieve brief

In deze zaak gaat het om de opvang van een vreemdeling op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de brief van 4 juli 2014 van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de brief slechts een informatieve mededeling bevatte en niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg. De rechtbank had eerder het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit I ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard, waardoor de betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang. Zowel de betrokkene als het college hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. Het hoger beroep van het college slaagt, en de Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/7691, en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. De uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.

Uitspraak

15/6855 WMO, 15/6856 WMO, 15/7277 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 september 2014, 14/5778 en 14/7691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/7810, 15/7811, 15/7460, 15/7468, 15/8334, 15/6855, 15/6856, 15/7277, 15/7013, 15/7031 en 15/7272 heeft gevoegd plaatsgehad op 2 november 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Bij brief van 4 juli 2014 heeft het college te kennen gegeven dat de periode van zes maanden waarin betrokkene werd opgevangen in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven) inmiddels is verstreken en dat de opvang beëindigd dient te worden. Het college heeft voorgesteld om de aanvraag van appellant om continuering van de opvang aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.3.
Het college heeft de aanvraag van betrokkene om opvang als bedoeld in de Wmo bij besluit van 5 augustus 2014 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 19 augustus 2014 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen de brief van 4 juli 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Bij besluit van 19 november 2014 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep in de zaak met kenmerk 14/5778, gericht tegen bestreden besluit I, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep in de zaak met kenmerk 14/7691, gericht tegen het bestreden besluit II, gegrond verklaard, het bestreden besluit II vernietigd, het besluit van 5 augustus 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak. Het hoger beroep van het college heeft uitsluitend betrekking op het oordeel van de rechtbank in de zaak met kenmerk 14/7691.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep gericht tegen de zaak met kenmerk 14/5778
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de brief van 4 juli 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4475, is geoordeeld dat het verstrekken van een toegangspas voor opvang in de Vluchthaven is aan te merken als een besluit tot het toelaten tot maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo. In het geval van betrokkene was bij aanvang van de opvang in de Vluchthaven al bepaald dat deze zou eindigen op 31 mei 2014. Het is de Raad bekend dat het betrokkene, dan wel haar gemachtigde, bekend was dat zij bezwaar kon maken tegen deze einddatum. Omdat bij aanvang van de opvang de einddatum daarvan al vast stond, bevat de brief van 4 juli 2014 slechts een mededeling van informatieve aard en is deze niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. De brief is daarom geen besluit tot beëindiging van de opvang van betrokkene. Verder bevat de brief het voorstel om het verzoek om continuering van de opvang in de Vluchthaven aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo en de aankondiging van een daarover te nemen besluit. Dit voorstel en deze aankondiging zijn evenmin op zelfstandig rechtsgevolg gericht. Wel blijkt hieruit eens te meer dat het college nog geen besluit had genomen op het verzoek om continuering van de opvang. De brief van 4 juli 2014 is daarom ook niet aan te merken als een besluit waarbij het verzoek om continuering van de opvang wordt afgewezen.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/5778 voor bevestiging in aanmerking komt.
De hoger beroepen gericht tegen de zaak met kenmerk 14/7697
5.1.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/7691, voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in beide zaken geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de zaak met kenmerk 14/7691;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 november 2014 ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB