Uitspraak
18 september 2015, 14/6336 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de opvang van een vreemdeling, appellant, die op basis van de Vreemdelingenwet 2000 geen aanspraak had op voorzieningen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 26 juni 2014 een brief gestuurd waarin werd aangegeven dat de opvang van appellant in de Vluchthaven was beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de brief van 26 juni 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank dat de brief slechts een mededeling van informatieve aard was en niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. De Raad heeft ook opgemerkt dat de einddatum van de opvang al bij aanvang was vastgesteld en dat appellant op de hoogte was van zijn recht om bezwaar te maken tegen deze einddatum. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door N.R. Docter, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2017. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.