ECLI:NL:CRVB:2017:510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/6741 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo met betrekking tot vreemdelingen en voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor continuering van hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de appellant geen aanspraak had op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) gebruik kan maken. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 26 november 2015, waarin is vastgesteld dat de opvang in een VBL in het algemeen kan worden aangemerkt als een voldoende voorziening voor opvang. Dit betekent dat de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening is, waardoor de noodzaak voor opvang op grond van de Wmo komt te vervallen.

De Raad heeft het betoog van de appellant dat hij een onvoorwaardelijk recht op Wmo-opvang heeft, verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/6741 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 september 2015, 14/7407 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/7330, 15/7464, 15/6741, 15/6802, 15/6803, 15/6838, 15/7332, 15/7472, 15/7474, 15/6853 en 15/7269 heeft gevoegd plaatsgehad op 2 november 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Het college heeft appellant vanaf 29 november 2013 opvang verleend in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven).
1.3.
Het college heeft de aanvraag van appellant om continuering van hulp aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 4 juli 2014 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 7 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog van appellant dat hij een onvoorwaardelijk recht op Wmo-opvang heeft, slaagt niet. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB