ECLI:NL:CRVB:2017:504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
15/2125 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een gesloten buitenwagen op basis van medische en functionele beperkingen

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan sarcoidose en andere medische aandoeningen, een aanvraag ingediend voor een gesloten buitenwagen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat appellante voldoende gecompenseerd kan worden met het aanvullend openbaar vervoer (AOV) in combinatie met een scootmobiel. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft aangevoerd dat het AOV in combinatie met de scootmobiel niet de goedkoopst compenserende voorziening is en dat zij vanwege haar medische beperkingen op een gesloten buitenwagen is aangewezen. Het college heeft echter gemotiveerd dat de kosten van het AOV en de scootmobiel lager zijn dan die van een gesloten buitenwagen en dat er mogelijkheden zijn om de scootmobiel aan te passen zodat de zuurstoffles vervoerd kan worden.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het standpunt van het college. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die de conclusie van het college zou ondermijnen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen, met de overweging dat het AOV in combinatie met de scootmobiel de goedkoopst compenserende oplossing is voor haar vervoersbehoefte.

Uitspraak

15/2125 WMO
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 februari 2015, 14/5964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Madern. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. Smit. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Bij brieven van 27 juni 2016 en 11 juli 2016 hebben respectievelijk appellante en het college te kennen gegeven dat het niet is gelukt tot een praktische oplossing te komen.
Bij brief van 29 augustus 2016 heeft de Raad appellante in de gelegenheid gesteld een nadere reactie op het verweerschrift te geven. Appellante heeft bij brief van 8 september 2016 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met sarcoidose (waardoor schade aan haar longweefsel is veroorzaakt), pijn in haar schouder naar aanleiding van een rotator cuff ruptuur en slijtage van de rug
.Appellante heeft op 2 januari 2014 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van een gesloten buitenwagen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van appellante ter advies voorgelegd aan de MO-zaak. In een rapport van 13 maart 2014 heeft de MO-zaak geadviseerd appellante niet in aanmerking te brengen voor een gesloten buitenwagen, maar wel voor het aanvullend openbaar vervoer (AOV) in combinatie met de scootmobiel die zij al tot haar beschikking heeft, omdat dit de goedkoopst compenserende voorziening is.
1.3.
Het college heeft de aanvraag van appellante bij besluit van 14 maart 2014 afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 4 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante gebruik kan maken van het AOV en van haar scootmobiel en dat zij hiermee voldoende is gecompenseerd voor haar vervoersprobleem.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het advies van de MO-zaak op objectieve en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inzichtelijk en concludent is. Het college heeft dit advies kunnen volgen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat bij het AOV sprake is van een onaanvaardbaar lange wachttijd, omdat zij en haar echtgenoot na elkaar moeten worden vervoerd. Verder heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de stelling van het college dat een gesloten buitenwagen duurder is dan het gebruik van twee scootmobielen en het AOV. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het AOV in combinatie met de scootmobiel de goedkoopst compenserende oplossing is en heeft de aanvraag om een gesloten buitenwagen dus terecht afgewezen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het AOV in combinatie met de scootmobiel voor haar niet de goedkoopst compenserende voorziening is. Het college heeft zijn stelling dat het gebruik van twee scootmobielen en het AOV goedkoper is dan een gesloten buitenwagen niet onderbouwd. Verder heeft appellante aangevoerd dat het reizen met twee scootmobielen in twee aparte busjes van het AOV voor haar en haar echtgenoot niet adequaat is. In de praktijk is er geen sprake van dat er twee busjes tegelijk kunnen komen om de twee scootmobielen te vervoeren, zodat of appellante of haar echtgenoot moet wachten. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij vanwege haar medische en functionele beperkingen voor iedere verplaatsing buitenshuis op een gesloten buitenwagen is aangewezen. Zij heeft een zuurstoffles nodig, die zij niet zelf kan dragen, en die zij niet goed op de scootmobiel kan vervoeren, omdat de kou van de fles in haar benen trekt en haar klachten verergert. Ook is appellante in een gesloten buitenwagen beschermd tegen kou, wind, regen en hitte.
3.2.
Het college kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Het college heeft gemotiveerd toegelicht dat de kosten van twee scootmobielen lager zijn dan de kosten van een gesloten buitenwagen. Daarnaast bedragen de kosten van het AOV in de vorm waarvan appellante en haar echtgenoot gebruik maken € 14,- per enkele reis. Verder heeft het college, onder verwijzing naar een e-mailbericht van Connexxion van 21 mei 2015, gesteld dat er busjes worden ingezet in het AOV waarin twee scootmobielen tegelijk kunnen worden vervoerd, als men daar bij het boeken van de rit duidelijk om verzoekt. Het college heeft er verder op gewezen dat appellante in overleg met de leverancier van de scootmobiel een aanpassing kan laten aanbrengen, zodat de zuurstoffles op de scootmobiel kan worden vervoerd.
3.3.
In de eerder vermelde brief van 8 september 2016 heeft appellante gesteld dat haar onbekend is wat de kosten zijn van een scootmobiel in combinatie met het AOV ten opzichte van de kosten van een gesloten buitenwagen, maar dat de kosten van twee scootmobielen in combinatie met het AOV ongetwijfeld hoger zijn dan de kosten van één gesloten buitenwagen. Verder heeft appellante gesteld dat slechts een beperkt aantal busjes beschikbaar is dat twee scootmobielen tegelijk kan vervoeren. Deze busjes moeten van tevoren worden gereserveerd, zodat vervoer alleen mogelijk is na planning en niet als appellante en haar echtgenoot besluiten om samen ergens heen te gaan. Verder kan appellante, ook na eventuele aanpassing van haar scootmobiel, toch niet alleen weg, omdat zij haar zuurstoffles niet kan tillen. Appellante heeft verder gewezen op de omstandigheid dat de scootmobielen regelmatig kapot zijn en gerepareerd moeten worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt naar de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit verwezen.
4.2.
De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van het college dat appellante niet op grond van medische en functionele beperkingen op een gesloten buitenwagen is aangewezen en dat haar beperkingen met het AOV in combinatie met de scootmobiel voldoende zijn gecompenseerd. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die doet twijfelen aan de conclusie van de arts van de MO-zaak. Zij heeft verder niet weersproken dat haar scootmobiel zodanig kan worden aangepast dat zij haar zuurstoffles kan vervoeren op een manier die voor haar niet belastend is. De omstandigheid dat appellante altijd met haar echtgenoot moet reizen, omdat zij zelf haar zuurstoffles niet kan dragen, zou evenzeer aan de orde zijn bij het vervoer met een gesloten buitenwagen. Verder heeft het college in hoger beroep inzicht gegeven in de kosten van het AOV, een scootmobiel en een gesloten buitenwagen en hieraan de conclusie verbonden dat de kosten van een scootmobiel in combinatie met het AOV lager is dan de kosten van een gesloten buitenwagen. Appellante heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Appellante heeft verder niet betwist dat zij en haar echtgenoot met hun twee scootmobielen in één busje van het AOV kunnen worden vervoerd. De omstandigheid dat appellante en haar echtgenoot hun vervoersbewegingen dan moeten plannen, leidt niet tot het oordeel dat vervoer met het AOV in combinatie met de scootmobiel onvoldoende compenserend is. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het AOV in combinatie met de scootmobiel voor appellante de goedkoopst compenserende voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is en dat het college de aanvraag om een gesloten buitenwagen terecht heeft afgewezen.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.L. van den IJssel

CVG