Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Appellante heeft op 2 januari 2014 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van een gesloten buitenwagen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan sarcoidose en andere medische aandoeningen, een aanvraag ingediend voor een gesloten buitenwagen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat appellante voldoende gecompenseerd kan worden met het aanvullend openbaar vervoer (AOV) in combinatie met een scootmobiel. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante heeft aangevoerd dat het AOV in combinatie met de scootmobiel niet de goedkoopst compenserende voorziening is en dat zij vanwege haar medische beperkingen op een gesloten buitenwagen is aangewezen. Het college heeft echter gemotiveerd dat de kosten van het AOV en de scootmobiel lager zijn dan die van een gesloten buitenwagen en dat er mogelijkheden zijn om de scootmobiel aan te passen zodat de zuurstoffles vervoerd kan worden.
De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het standpunt van het college. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die de conclusie van het college zou ondermijnen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen, met de overweging dat het AOV in combinatie met de scootmobiel de goedkoopst compenserende oplossing is voor haar vervoersbehoefte.