ECLI:NL:CRVB:2017:461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
16/681 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • P.W.J. Hospel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP-functie van Docent B in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie om hem over te plaatsen naar de LFNP-functie van Docent B, gewaardeerd in salarisschaal 9. De appellant betoogde dat de matching niet correct was uitgevoerd volgens de Regeling overgang naar een LFNP functie en dat de keuze voor het domein Ondersteuning onjuist was. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef op goede gronden de LFNP-functie aan appellant heeft toegekend, en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad heeft ook geoordeeld dat de stelling van de appellant dat een andere uitkomst verdedigbaar zou zijn, niet voldoende is om te concluderen dat het resultaat onhoudbaar is. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de functiebeschrijving bij de matching en de rol van de korpschef in het proces.

Uitspraak

16/681 AW
Datum uitspraak: 9 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2015, 14/4924 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van Senior docent geweldsbeheersing, salarisschaal 9.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef bij de keuze voor het domein Ondersteuning in strijd heeft gehandeld met artikel 3, vierde lid, van de Regeling overgang naar een
LFNP functie (Regeling), nu de korpschef ten onrechte niet de door de Regeling voorgeschreven volgorde heeft gehanteerd, waarbij eerst het meest vergelijkbare domein dient te worden bepaald en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied. Appellant heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4736. De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710. De overwegingen in deze uitspraak, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt.
4.2.1.
Appellant heeft betoogd dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft zijn korpsfunctie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Volgens appellant blijkt uit zijn korpsfunctiebeschrijving dat hij zich hoofdzakelijk bezighoudt met het verzorgen van integrale praktijk- en operationeel gerichte opleidingen. De operationele taken vormden blijkens de korpsfunctiebeschrijving een wezenlijk onderdeel van zijn (korps)functie. Volgens appellant leveren zijn werkzaamheden een directe bijdrage aan de politietaak.
4.2.2.
De functie van Senior docent geweldsbeheersing is blijkens de korpsfunctiebeschrijving, gelezen in samenhang met de bijbehorende Takenmatrix IBT, in het bijzonder gericht op het ontwikkelen, implementeren en geven van geïntegreerde opleidingen en trainingen geweldsbeheersing alsmede het begeleiden/adviseren op dat terrein. De kern van de korpsfunctie van appellant bestaat aldus uit kennisoverdracht. Voor zover de feitelijke situatie zou afwijken van de beschrijving van de korpsfunctie, geldt dat de functiebeschrijving leidend is bij de matching en dat het voor rekening en risico van appellant komt dat hij heeft berust in zijn uitgangspositie. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning niet onjuist (vergelijk de al genoemde uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.3.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellant bestaat uit kennisoverdracht, heeft de korpschef op goede gronden de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, aan appellant toegekend.
4.4.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.5.
Appellant heeft nog naar voren gebracht dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de eisen van stelselmatigheid en consistentie voor bestuurlijke besluitvorming en daarmee zozeer in strijd is, dat het geen stand kan houden wegens strijd met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte verbod van willekeur. Dit betoog faalt reeds wegens gebrek aan onderbouwing.
4.6.1.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de bijlage bij de Regeling, de transponeringstabel, op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat, en dit als dragende overweging voor de ongegrondverklaring van het bezwaar te hanteren. Nu hij hiertegen terecht is opgekomen en heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering te verkrijgen, maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus appellant.
4.6.2.
De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraken van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4804, en
3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752. De overwegingen in deze uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P.W.J. Hospel

HD