Uitspraak
4 oktober 2012, 11/2098 (aangevallen uitspraak)
16 december 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Sluijs. Betrokkene is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
14 juni 2011 ingetrokken, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door appellant bij besluit van
5 juli 2011 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Bij besluit van 7 december 2011 (bestreden besluit 2) heeft appellant bestreden besluit 1 ingetrokken en de WAO-uitkering van betrokkene alsnog met ingang van 14 juni 2011 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 13 april 2011 te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Tevens heeft de rechtbank beslissingen genomen over een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.
“11.1. De rechtbank heeft wel reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde fysieke beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 21 december 2010, met betrekking tot het beoordelingspunt 2.1. (zien). Ondanks het feit dat eiser blind is aan één oog is in de FML geen beperking opgenomen op het beoordelingspunt 2.1. Op dit beoordelingspunt is de normaalwaarde gescoord zonder een toelichting. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 12 december 2011 overwogen dat de blindheid van eiser aan zijn rechteroog is onderkend. Bij een intacte visus is er echter geen indicatie voor een beperking. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is van een verminderde visus van het linkeroog niets bekend en ook niet van kleurenblindheid.
11.2. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van beoordelingspunt 2.1 (zien) op pagina 136 van de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssyteem (CBBS) staat vermeld dat de verzekeringsarts de stoornis zo nauwkeurig mogelijk dient te beschrijven. Daarbij dient onder meer te worden beoordeeld of er een beperking voor één oog of beide ogen geldt. Verder dient te worden overwogen of er tevens een score moet worden gegeven op 1.9.9. (werk zonder verhoogd risico). Het scoren van de normaalwaarde op het beoordelingspunt 2.1 (zien) is mede in dat licht bezien onbegrijpelijk. Vast staat immers dat eiser een maximale beperking aan één oog heeft. (…)”.
6 november 2012 volledigheidshalve in de FML alsnog bij beoordelingspunt 2.1 een toelichting heeft opgenomen, dat het driedimensionaal zien beperkt kan zijn, hoewel betrokkene daarmee al goed heeft leren omgaan omdat hij al vanaf zijn achtste jaar blind is aan één oog. Ten aanzien van beoordelingspunt 1.9.9 (werk zonder verhoogd risico) kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder meer worden gesteld dat blindheid aan één oog niet leidt tot nadere beperkingen op dit punt. Gelet op de nadere FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geduide functies beoordeeld en geconcludeerd dat alle geduide functies ook met de nadere toelichting op beoordelingspunt 2.1 door betrokkene kunnen worden vervuld. Voor zover er in de geduide functies al sprake is van een persoonlijk risico kan niet worden gesteld dat de risico’s voor iemand die aan één oog blind is anders zijn dan voor ieder ander.
17 oktober 2012 en 6 februari 2013 op inzichtelijke en consistente wijze overtuigend gemotiveerd dat met de aangepaste FML van 6 november 2012 in afdoende mate rekening is gehouden met de klachten van betrokkene ten gevolge van de blindheid aan het rechteroog. Betrokkene heeft weliswaar gesteld dat de visus van zijn linkeroog achteruit is gegaan en dat hij veel klachten heeft aan dit oog, maar heeft hier verder geen informatie over verschaft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat betrokkene niet kleurenblind is en dat van verminderde visus niets bekend is. Uit het door betrokkene overgelegde refractieverslag van 28 januari 2013 van de polikliniek oogheelkunde van het OLVG te Amsterdam volgt dat het zichtvermogen van het linkeroog gelezen kan worden als normaal. De door betrokkene gebruikte medicatie kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep als bijwerking accomodatiestoornissen hebben, maar getuige de geconstateerde visus is daar geen aanwijzing voor. Verder verwijst het persoonlijk risico bij beoordelingspunt 1.9.9 naar situaties waarin waarschuwingssignalen niet kunnen worden opgemerkt. Dat is gelet op de normale visus van het linkeroog niet aan de orde, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
13 april 2011 tot de datum van deze uitspraak op 27 januari 2017 zijn vijf jaar en bijna negen maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door appellant ruim twee maanden geduurd. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift van betrokkene door de rechtbank op 10 augustus 2011 heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank tot de uitspraak op 4 oktober 2012 een jaar en ruim een maand geduurd. De behandeling van het hoger beroep heeft vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift van appellant op 7 november 2012 tot de datum van deze uitspraak vier jaar en bijna drie maanden geduurd. Daarmee is vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden.
€ 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de overschrijding van een jaar en bijna negen maanden ziet de Raad aanleiding te bepalen dat een vergoeding van € 2.000,- ten laste van de Staat komt.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor het overige;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding aan betrokkene van schade tot een bedrag van € 2.000,-.