ECLI:NL:CRVB:2017:451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om opvang op grond van de Wmo voor vreemdeling in asielzoekerscentrum
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2015, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond werd verklaard. Appellant, een vreemdeling volgens de Vreemdelingenwet 2000, had op 14 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang in de Vluchthaven te Amsterdam werd geboden. Het college had op 16 april 2014 de aanvraag om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond in een beslissing op bezwaar van 20 augustus 2014.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 februari 2017 geoordeeld dat het college terecht heeft besloten dat appellant geen recht had op opvang op grond van de Wmo, aangezien hij sinds 19 juni 2014 in een asielzoekerscentrum verbleef en hem onverplicht opvang was verleend. De Raad oordeelde dat de enkele toelating tot de opvang in de Vluchthaven niet meebracht dat appellant recht had op een uitkering of leefgeld volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Ook de stelling van appellant dat het college dwangsommen verschuldigd was, werd verworpen, omdat op het bezwaar van 14 december 2013 was beslist in het bestreden besluit.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier.