ECLI:NL:CRVB:2017:4504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
16/2635 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1990, had op 10 maart 2014 een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen door HIV, medicatie en psychische klachten niet goed waren ingeschat, beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op zorgvuldige wijze had vastgesteld en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische oordelen te twijfelen. De verzekeringsartsen hadden voldoende medische informatie verzameld en de beperkingen van appellant waren adequaat in kaart gebracht.

De Raad concludeerde dat de medische situatie van appellant sinds zijn zeventien/achttienjarige leeftijd niet wezenlijk was veranderd en dat het bewijsrisico bij de laattijdige aanvraag bij de aanvrager lag. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geduide functies in medisch opzicht passend waren voor appellant. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/2635 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 maart 2016, 15/6315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Alam-Khan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In reactie op een vraag van de Raad heeft het Uwv een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Alam-Khan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1990, heeft op 10 maart 2014 een (laattijdige) aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
(Wajong 2010) ingediend. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 juni 2014 de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 24 juli 2015 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juli 2015, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek waarop het bestreden besluit berust zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) betrekking hebbend op de zeventien/achttienjarige leeftijd. De verzekeringsartsen hebben hun medisch oordeel gebaseerd op de beschikbare medische informatie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), het verslag diagnostisch onderzoek van Stichting MEE en eigen onderzoek. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen geen juist beeld hadden van de belastbaarheid van appellant op zeventien/achttienjarige leeftijd. Ten slotte heeft de rechtbank de geschiktheid van de voor appellant voorgehouden functies afdoende gemotiveerd geacht door de arbeidsdeskundige.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd. Volgens appellant heeft het Uwv zijn beperkingen ten gevolge van de HIV-aandoening, de medicatie en zijn psychische klachten onderschat. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant onder meer het medisch journaal van zijn huisarts en een brief van het LUMC van 12 februari 2016 ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op de aanvraag van appellant zijn de bepalingen van de Wajong 2010 van toepassing. Er is sprake van een laattijdige aanvraag, aangezien appellant deze ruim zes jaar na zijn zeventiende verjaardag heeft ingediend.
4.2.1.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong 2010 is jonggehandicapte in de zin van deze wet de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.2.2.
Het tweede lid luidt: “Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.”
4.3.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het Uwv in de FML van 21 mei 2014 te weinig rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant ten tijde van de in
artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong 2010 bedoelde wachttijd van 52 weken, dan wel ten tijde van de in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010 bedoelde Amber-periode. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat bij appellant op zeventien/achttienjarige leeftijd sprake was van HIV-positiviteit, met vermoeidheidsklachten tot gevolg, die geleidelijk zijn toegenomen. Appellant wordt behandeld met virusremmers. Op basis van beschikbare informatie van de internist-infectioloog van het LUMC heeft de verzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat appellant goed reageert op de antivirale middelen en dat beperkingen als gevolg van bijwerkingen niet aannemelijk zijn geworden. Omdat voorstelbaar is dat zeer zware lichamelijke arbeid bij een HIV-aandoening een negatief effect zouden kunnen hebben op de fysieke situatie van appellant, is hij beperkt geacht voor fysieke zware belastingen. Daartoe zijn beperkingen vastgesteld in de rubrieken dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden van de FML van 21 mei 2014. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het Uwv in de door appellant overgelegde informatie geen aanleiding heeft hoeven zien om appellant meer beperkt te achten dan in de FML van
21 mei 2014 is vastgelegd. Met betrekking tot de door appellant vermelde psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat uit het rapport van 30 maart 2014 van Stichting MEE onvoldoende blijkt dat ten tijde van geding sprake was van psychische beperkingen, omdat een medisch substraat hiervoor ontbreekt. In zijn rapport van 18 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts overtuigend toegelicht dat uit de bevindingen van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek volgt dat ook binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag, er geen sprake is van een toename van de beperkingen. Sinds zijn zeventien/achttienjarige leeftijd is de medische situatie van appellant niet wezenlijk gewijzigd. Appellant heeft zijn stelling dat hij rond zijn zeventiende/achttiende jaar, dan wel vijf jaar na zijn achttiende verjaardag, meer beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen, niet aannemelijk gemaakt met medische gegevens. Daartoe wordt nog opgemerkt dat het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag, dat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) bij de aanvrager ligt.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van
2 juni 2014 afdoende gemotiveerd dat de voor appellant geduide functies in medisch opzicht passend zijn.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. van der Loo

KS