Uitspraak
15 september 2015, 14/6553 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om aan appellant, een vreemdeling, opvang te verlenen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant had bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang werd geboden in twee opvanglocaties in Amsterdam. Het college heeft deze bezwaren aangemerkt als een aanvraag om opvang en heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 8 februari 2017 geoordeeld dat appellant geen recht had op opvang op grond van de Wmo, omdat hij ten tijde van belang geen aanspraak kon maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen. De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel appellant tijdelijk opvang is geboden, deze opvang onverplicht was. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college geen dwangsommen verschuldigd was aan appellant, omdat het college tijdig had beslist op de aanvraag van appellant.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van griffier J.W.L. van der Loo, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.