ECLI:NL:CRVB:2017:450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
15/6595 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling van bezwaarschriften

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om aan appellant, een vreemdeling, opvang te verlenen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant had bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang werd geboden in twee opvanglocaties in Amsterdam. Het college heeft deze bezwaren aangemerkt als een aanvraag om opvang en heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 8 februari 2017 geoordeeld dat appellant geen recht had op opvang op grond van de Wmo, omdat hij ten tijde van belang geen aanspraak kon maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen. De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel appellant tijdelijk opvang is geboden, deze opvang onverplicht was. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college geen dwangsommen verschuldigd was aan appellant, omdat het college tijdig had beslist op de aanvraag van appellant.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van griffier J.W.L. van der Loo, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.

Uitspraak

15/6595 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 september 2015, 14/6553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H. Kruseman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6353, 15/6901, 15/6418, 15/6595, 15/6609, 15/147, 15/6858, 15/7267, 15/4257, 15/6644, 15/6645, 15/6961 en 15/7023 heeft gevoegd plaatsgehad op 26 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Appellant heeft op respectievelijk 28 december 2013 en 10 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang in het Arkingebouw aan het Surinameplein te Amsterdam (de – voormalige – Jellinek) en de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven) is geboden.
1.3.
Het college heeft deze bezwaarschriften aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 16 april 2014 afgewezen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 4 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college de weigering om aan appellant opvang als bedoeld in de Wmo te verlenen, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen dwangsommen is verschuldigd aan appellant.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3096, begrijpt de Raad het bestreden besluit aldus dat is beslist op zowel de bezwaren van 28 december 2013 en 10 maart 2014 als op het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2014, in die zin dat appellant vanaf 29 november 2013 geen recht had op opvang op grond van de Wmo en dat voor zover appellant wel (tijdelijk) opvang is geboden, deze opvang onverplicht is geweest.
4.2.
De Raad kan niet inzien dat de enkele omstandigheid dat het college appellant – onverplicht – heeft toegelaten tot de opvang in de Jellinek en de Vluchthaven, meebrengt dat hij recht heeft op een uitkering of leefgeld naar de norm zoals vermeld in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Deze beroepsgrond faalt.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn beroepsgrond dat hij recht heeft op dwangsommen omdat het college, ook na in gebreke te zijn gesteld, geen besluiten heeft genomen op zijn aanvraag van 29 november 2013 en zijn bezwaarschriften van 28 december 2013 en 10 maart 2014. Als al sprake is geweest van een aanvraag op 29 november 2013, is daarop omstreeks diezelfde dag beslist door aan appellant opvang te verlenen. Deze beslissing, die is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, is daarmee ruimschoots binnen de daarvoor geldende termijn genomen. Op de bezwaarschriften van 28 december 2013 en 10 maart 2014 is, gelet op 4.1, beslist bij het bestreden besluit.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB