ECLI:NL:CRVB:2017:4498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
15/8181 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag en de toepassing van de Algemene Kinderbijslagwet in het geval van verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant, die in Spanje woont. De zaak betreft de vraag of appellant recht heeft op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2006, na een eerdere afwijzing door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat hij niet in Nederland woont of werkt. Appellant had in maart 2007 een aanvraag ingediend, maar de Svb had in mei 2007 medegedeeld dat hij geen recht had op kinderbijslag. Appellant heeft dit besluit niet aangevochten, maar heeft in 2014 opnieuw kinderbijslag aangevraagd, wat leidde tot een toekenning vanaf het eerste kwartaal van 2013. De Svb weigerde echter om de kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen voor eerdere kwartalen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten dat hij altijd in Nederland had gewerkt en dat hij nooit op de hoogte was gesteld van het besluit van 31 mei 2007. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van kinderbijslag rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat appellant niet in staat was geweest om tijdig een aanvraag in te dienen en dat er geen sprake was van onjuiste informatieverstrekking door de Svb. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15.8181 AKW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 november 2015, 15/3944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft laten weten af te zien van het indienen van een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Daar is appellant verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich in september 2006 met zijn echtgenote en kinderen in Spanje gevestigd. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft de Svb aan de echtgenote van appellant te kennen gegeven dat zij vanaf het vierde kwartaal van 2006 niet langer verzekerd is ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en daarom geen recht heeft op kinderbijslag, maar dat appellant mogelijk wel aanspraak op kinderbijslag kan maken.
1.2.
Appellant heeft vervolgens in maart 2007 een aanvraag om kinderbijslag ingediend. Hij heeft daarbij vermeld dat hij sinds maart 1996 als zelfstandige in Nederland werkt. De Svb heeft appellant in maart en mei 2007 om nadere informatie verzocht. Bij email van
25 mei 2007 heeft appellant aan de Svb laten weten dat hij na 1 oktober 2006 alleen nog omzetbelasting in Nederland heeft afgedragen, dat zijn echtgenote en hij in Spanje inkomstenbelasting betalen en dat hij zijn verzoek om kinderbijslag staakt. Bij besluit van
31 mei 2007 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij geen recht heeft op kinderbijslag omdat hij niet in Nederland woont of werkt. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brief van 27 januari 2014 heeft appellant na telefonisch contact met de Svb kinderbijslag aangevraagd vanaf het vierde kwartaal van 2006. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat hij na de aanvraag van begin 2007 geen vervolgcorrespondentie (verzoeken om informatie dan wel een beslissing) van de Svb heeft ontvangen. Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft de Svb aan appellant kinderbijslag toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2013. Over eerdere kwartalen heeft de Svb het recht van appellant op kinderbijslag niet beoordeeld, omdat er volgens de Svb geen sprake was van bijzondere omstandigheden.
1.4.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij het besluit van 31 mei 2007 niet heeft ontvangen, dat hij altijd in Nederland is blijven werken en dat hij door onjuiste voorlichting van de Svb sinds het vierde kwartaal van 2006 geen kinderbijslag heeft ontvangen. Bij besluit van 15 mei 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
13 oktober 2014 ongegrond verklaard. Volgens de Svb is er noch sprake van een bijzonder geval, noch van een fout van de Svb.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Voor zover appellant heeft willen bereiken dat hem alsnog kinderbijslag wordt toegekend over het vierde kwartaal van 2006 en het eerste kwartaal van 2007, is er in de visie van de rechtbank sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van nieuw gebleken feiten en omstandigheden, en is het besluit van 31 mei 2007 niet onjuist als gevolg van een fout van de Svb. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval waarin de Svb kinderbijslag had moeten toekennen met een terugwerkende kracht van meer dan een jaar.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij na zijn vertrek naar Spanje altijd in Nederland is blijven werken en steeds recht op kinderbijslag heeft behouden. Hij heeft herhaald dat het besluit van 31 mei 2007 op onjuiste feitelijke grondslag berust, dat hij dit besluit nooit heeft ontvangen en dat hij, zodra hij van dit besluit had kennisgenomen, hiertegen steeds bezwaar heeft gemaakt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1.
De Raad constateert dat de stelling van appellant dat hij op zijn aanvraag van
maart 2007 nooit een reactie van de Svb heeft ontvangen, aantoonbaar onjuist is. In zijn email van 25 mei 2007 aan de Svb refereert appellant immers aan de brief van de Svb van 14 mei 2007, waarvan hij dan klaarblijkelijk kennis draagt. De Raad constateert verder dat het besluit van 31 mei 2007 (kennelijk abusievelijk) is genomen nadat appellant zijn aanvraag om kinderbijslag had ingetrokken. Dat appellant in 2007 niet tegen het besluit van 31 mei 2007 is opgekomen laat zich derhalve niet slechts verklaren vanuit de veronderstelling dat appellant het besluit niet heeft ontvangen, maar evenzeer vanuit de veronderstelling dat appellant het er op dat moment mee eens was dat hij geen recht had op kinderbijslag.
4.1.2.
Voor zover er niettemin van moet worden uitgegaan dat het besluit van 31 mei 2007 appellant pas in 2014 heeft bereikt, dat appellant daarna zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bezwaar heeft gemaakt, dat ook dit bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard en dat dit besluit nu ter volle toetsing bij de Raad voor ligt, kan dit er toch niet toe leiden dat aan appellant over de door dit besluit bestreken kwartalen (het vierde kwartaal van 2006 tot en met het tweede kwartaal van 2007) alsnog kinderbijslag toekomt.
4.1.3.
Tot 1 mei 2010 was in situaties als deze Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) van toepassing. Artikel 14bis, tweede lid, van deze Verordening bepaalde, voor zover hier van belang:
2. Op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten
werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, is de wetgeving van de LidStaat
van toepassing op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die Lid-Staat uitoefent. (…)
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant, hoewel hij was gericht op de Nederlandse markt, in de jaren 2006 en 2007 werkzaamheden van betekenis in zijn woonland Spanje verrichtte. Op hem was op grond van artikel 14bis, tweede lid, van
Vo 1408/71 in die tijd bij uitsluiting de Spaanse wetgeving van toepassing. Om die reden kon hij niet verzekerd zijn krachtens de AKW en geen aanspraak maken op kinderbijslag in Nederland.
4.2.1.
Tussen partijen is verder in geschil of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, waarbij de terugwerkende kracht waarmee aan appellant kinderbijslag is toegekend, is beperkt tot een jaar.
4.2.2.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de Svb hiervan afwijken. Volgens de in de rechtspraak aanvaarde uitleg van de Svb is sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.2.3.
Uit niets blijkt dat appellant niet in staat is geweest tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen. Van onjuiste informatieverstrekking door de Svb die zou leiden tot verschoonbare onbekendheid met de wettelijke bepalingen, is evenmin sprake. De rechtbank heeft dan ook terecht het oordeel van de Svb onderschreven dat er geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 14, derde lid, van de AKW. De Svb behoefde de aanspraak van appellant op kinderbijslag dus niet te beoordelen over kwartalen voorafgaand aan het eerste kwartaal van 2013.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1.1 tot en met 4.2.3 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.H.J. van Haarlem
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

RB