1.4.In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij het besluit van 31 mei 2007 niet heeft ontvangen, dat hij altijd in Nederland is blijven werken en dat hij door onjuiste voorlichting van de Svb sinds het vierde kwartaal van 2006 geen kinderbijslag heeft ontvangen. Bij besluit van 15 mei 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
13 oktober 2014 ongegrond verklaard. Volgens de Svb is er noch sprake van een bijzonder geval, noch van een fout van de Svb.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Voor zover appellant heeft willen bereiken dat hem alsnog kinderbijslag wordt toegekend over het vierde kwartaal van 2006 en het eerste kwartaal van 2007, is er in de visie van de rechtbank sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van nieuw gebleken feiten en omstandigheden, en is het besluit van 31 mei 2007 niet onjuist als gevolg van een fout van de Svb. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval waarin de Svb kinderbijslag had moeten toekennen met een terugwerkende kracht van meer dan een jaar.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij na zijn vertrek naar Spanje altijd in Nederland is blijven werken en steeds recht op kinderbijslag heeft behouden. Hij heeft herhaald dat het besluit van 31 mei 2007 op onjuiste feitelijke grondslag berust, dat hij dit besluit nooit heeft ontvangen en dat hij, zodra hij van dit besluit had kennisgenomen, hiertegen steeds bezwaar heeft gemaakt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1.De Raad constateert dat de stelling van appellant dat hij op zijn aanvraag van
maart 2007 nooit een reactie van de Svb heeft ontvangen, aantoonbaar onjuist is. In zijn email van 25 mei 2007 aan de Svb refereert appellant immers aan de brief van de Svb van 14 mei 2007, waarvan hij dan klaarblijkelijk kennis draagt. De Raad constateert verder dat het besluit van 31 mei 2007 (kennelijk abusievelijk) is genomen nadat appellant zijn aanvraag om kinderbijslag had ingetrokken. Dat appellant in 2007 niet tegen het besluit van 31 mei 2007 is opgekomen laat zich derhalve niet slechts verklaren vanuit de veronderstelling dat appellant het besluit niet heeft ontvangen, maar evenzeer vanuit de veronderstelling dat appellant het er op dat moment mee eens was dat hij geen recht had op kinderbijslag.
4.1.2.Voor zover er niettemin van moet worden uitgegaan dat het besluit van 31 mei 2007 appellant pas in 2014 heeft bereikt, dat appellant daarna zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bezwaar heeft gemaakt, dat ook dit bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard en dat dit besluit nu ter volle toetsing bij de Raad voor ligt, kan dit er toch niet toe leiden dat aan appellant over de door dit besluit bestreken kwartalen (het vierde kwartaal van 2006 tot en met het tweede kwartaal van 2007) alsnog kinderbijslag toekomt.
4.1.3.Tot 1 mei 2010 was in situaties als deze Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) van toepassing. Artikel 14bis, tweede lid, van deze Verordening bepaalde, voor zover hier van belang:
2. Op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten
werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, is de wetgeving van de LidStaat
van toepassing op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die Lid-Staat uitoefent. (…)
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant, hoewel hij was gericht op de Nederlandse markt, in de jaren 2006 en 2007 werkzaamheden van betekenis in zijn woonland Spanje verrichtte. Op hem was op grond van artikel 14bis, tweede lid, van
Vo 1408/71 in die tijd bij uitsluiting de Spaanse wetgeving van toepassing. Om die reden kon hij niet verzekerd zijn krachtens de AKW en geen aanspraak maken op kinderbijslag in Nederland.
4.2.1.Tussen partijen is verder in geschil of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, waarbij de terugwerkende kracht waarmee aan appellant kinderbijslag is toegekend, is beperkt tot een jaar.
4.2.2.Ingevolge artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de Svb hiervan afwijken. Volgens de in de rechtspraak aanvaarde uitleg van de Svb is sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.2.3.Uit niets blijkt dat appellant niet in staat is geweest tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen. Van onjuiste informatieverstrekking door de Svb die zou leiden tot verschoonbare onbekendheid met de wettelijke bepalingen, is evenmin sprake. De rechtbank heeft dan ook terecht het oordeel van de Svb onderschreven dat er geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 14, derde lid, van de AKW. De Svb behoefde de aanspraak van appellant op kinderbijslag dus niet te beoordelen over kwartalen voorafgaand aan het eerste kwartaal van 2013.