ECLI:NL:CRVB:2017:4494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
15/7719 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling proceskostenvergoeding in hoger beroep tegen intrekking erkenning jobcoachorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking van de erkenning van een stichting als jobcoachorganisatie door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank had het beroep van de stichting gegrond verklaard en de intrekking van de erkenning vernietigd, waarbij de Raad was veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de stichting tot een bedrag van € 38.485,20. Dit bedrag was opgebouwd uit kosten voor rechtsbijstand en een deskundigenrapport van Ernst en Young.

In hoger beroep heeft de Raad de proceskostenvergoeding herzien. De Raad oordeelde dat het aantal uren dat door Ernst en Young was gedeclareerd, namelijk 267 uur, onredelijk hoog was. De Raad heeft vastgesteld dat, gezien de omstandigheden, een totaal aantal van 133,5 uur voor het opstellen van het onderzoeksrapport redelijk was. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen grond was voor een hogere vergoeding dan het forfaitaire uurtarief van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uiteindelijke beslissing van de Raad was dat de eerdere proceskostenvergoeding van € 38.485,20 werd vernietigd en dat de nieuwe proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 19.732,64, inclusief de kosten voor rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van een sluitende administratie en de rol van deskundigenrapporten in het proces.

Uitspraak

15.7719 WWAJ, 16/629 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 oktober 2015, 15/276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[naam stichting] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 22 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.L. Nieuwenhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.H. van Seters, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Namens appellant is mr. Nieuwenhuis verschenen, namens betrokkene mr. Van Seters.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 18 december 2014 (bestreden besluit) heeft appellant gehandhaafd zijn besluit van 9 juli 2014, waarbij de erkenning van betrokkene als jobcoachorganisatie per direct is ingetrokken.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Verder heeft de rechtbank appellant opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden en appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van in totaal € 38.485,20. Dit bedrag bestaat uit € 980,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 37.505,20 (267 uur, uurtarief van
€ 116,09, vermeerderd met 21% btw) als vergoeding van de kosten van het door betrokkene in beroep ingediende rapport van Ernst en Young (EY) van 1 december 2014. De rechtbank heeft het aantal door EY bij betrokkene gedeclareerde uren niet onredelijk geacht, gezien het uitgebreide rapport en de bijlagen.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is slechts gericht tegen het door de rechtbank vastgestelde aantal voor vergoeding in aanmerking komende uren van 267. Appellant acht dit, gelet op de omstandigheden van het geval, een onredelijk hoog aantal. Indien betrokkene haar administratie op orde had gehad, was het door EY verrichte onderzoek in het geheel niet nodig geweest. Bij de vergoeding zou aansluiting moeten worden gezocht bij de urenmaxima in het Besluit tarieven in strafzaken.
3.2.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene is gericht tegen de maximering van het uurtarief tot € 116,09, vermeerderd met 21% btw. Betrokkene bepleit vergoeding van de totale declaratie van EY tot een bedrag van € 69.540,83 (267 uur tegen een gemiddeld uurtarief van € 210,-, inclusief kantoorkosten en 21% btw). Betrokkene meent dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 38 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat in artikel 3, derde lid, van het Bpb is bepaald dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
4.2.
Appellant acht 267 uur voor het opstellen van het deskundigenrapport een onredelijk hoog aantal. De Raad volgt appellant hierin, nu de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld dat uit het onderzoek van appellant naar voren komt dat betrokkene geen sluitende en inzichtelijke administratie heeft gevoerd. Nu het doel van onderzoeksrapport van EY – samengevat – was de reconstructie van de feiten en omstandigheden met betrekking tot de totstandkoming van de urenverantwoordingen die door betrokkene aan appellant zijn overgelegd, kan appellant worden gevolgd in zijn standpunt dat een dergelijke reconstructie niet op deze wijze nodig was geweest indien betrokkene haar administratie op orde had. Dat bij de vergoeding aansluiting moet worden gezocht bij de urenmaxima van artikel 2, tweede en derde lid, van het Besluit tarieven strafzaken wordt niet gevolgd, omdat deze artikelleden zien op het verrichten van psychiatrisch onderzoek en meer specifiek op psychiatrische rapporten over een volwassene of een jeugdige. Deze artikelleden zijn niet van toepassing op deze proceskostenveroordeling. Gelet op de aard van het deskundigenrapport en de reden voor het opstellen daarvan, acht de Raad een totaal aantal van 133,5 uur voor het opstellen van het onderzoeksrapport van EY redelijk. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van het forfaitaire uurtarief van het Bpb (€ 116,09), zoals door betrokkene in het incidenteel hoger beroep is bepleit, is geen grond. Van een uitzonderlijk geval, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, is geen sprake. Dit betekent dat van de factuur van EY een bedrag van 133,5 x € 116,09 = € 15.498,02, vermeerderd met een bedrag van € 3.254,62 in verband met BTW, in totaal een bedrag van € 18.752,64, voor vergoeding in aanmerking komt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover appellant is veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van in totaal € 38.485,20. De proceskostenvergoeding zal worden vastgesteld op € 18.752,64, vermeerderd met € 980,- wegens aan betrokkene in beroep verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 19.732,64.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover appellant is veroordeeld in de proceskosten
van betrokkene tot een bedrag van in totaal € 38.485,20;
- veroordeelt appellant in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 19.732,64.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en I.M.H. Hilhorst-Hagen en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KS