ECLI:NL:CRVB:2017:4491
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loonaanvullingsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellant, die als metselaar werkzaam was, had zich op 18 december 2006 ziek gemeld vanwege schouder- en knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar in een later besluit was de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 61%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de beperkingen van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), correct waren vastgesteld. Appellant had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn polyneuropathie, maar de Raad oordeelde dat de medische gegevens die appellant had overgelegd geen nieuwe feiten bevatten die het oordeel over zijn belastbaarheid konden veranderen.
De Raad concludeerde dat appellant in staat was de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten en dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarom kwam appellant niet in aanmerking voor een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.