In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2017 een uitspraak gedaan tot rectificatie van een eerdere uitspraak van 1 september 2017. De rectificatie betreft de uitspraken met nummers 11/3705 WWB, 11/4294 WWB en 16/4633 PW, waarin een kennelijke fout is vastgesteld in de overwegingen en het dictum met betrekking tot de proceskostenvergoeding. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had in een brief van 12 september 2017 gewezen op deze fout, waarbij werd aangegeven dat er geen sprake was van vier samenhangende zaken, aangezien in één van de drie zaken de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De Raad heeft partijen en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de voorgenomen rectificatie. Alle betrokken partijen hebben ingestemd met de rectificatie. De Raad heeft vervolgens de overwegingen van de eerdere uitspraak aangepast, waarbij is vastgesteld dat de zaken van appellantes als samenhangende zaken worden aangemerkt voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten. De totale vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep is vastgesteld op € 5.197,50, waarbij het college is veroordeeld tot vergoeding van 2/3e deel van dit bedrag en de Svb voor 1/3e deel.
De uitspraak tot rectificatie is openbaar uitgesproken en is voorzien van een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak, die zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.