ECLI:NL:CRVB:2017:4482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
11/3705 WWB-R
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van eerdere uitspraak inzake proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2017 een uitspraak gedaan tot rectificatie van een eerdere uitspraak van 1 september 2017. De rectificatie betreft de uitspraken met nummers 11/3705 WWB, 11/4294 WWB en 16/4633 PW, waarin een kennelijke fout is vastgesteld in de overwegingen en het dictum met betrekking tot de proceskostenvergoeding. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had in een brief van 12 september 2017 gewezen op deze fout, waarbij werd aangegeven dat er geen sprake was van vier samenhangende zaken, aangezien in één van de drie zaken de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De Raad heeft partijen en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de voorgenomen rectificatie. Alle betrokken partijen hebben ingestemd met de rectificatie. De Raad heeft vervolgens de overwegingen van de eerdere uitspraak aangepast, waarbij is vastgesteld dat de zaken van appellantes als samenhangende zaken worden aangemerkt voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten. De totale vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep is vastgesteld op € 5.197,50, waarbij het college is veroordeeld tot vergoeding van 2/3e deel van dit bedrag en de Svb voor 1/3e deel.

De uitspraak tot rectificatie is openbaar uitgesproken en is voorzien van een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak, die zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

11/3705 WWB-R, 11/4294 WWB-R, 16/4633 PW-R
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak tot rectificatie van de uitspraak van de Raad van 1 september 2017, 11/3705 WWB, 11/4294 WWB, 16/4633 PW
Partijen:
[Appellante 1] te [woonplaats 1] (appellante 1),
[Appellante 2] te [woonplaats 2] (appellante 2), wettelijk vertegenwoordigd door appellante 1,
[Appellante 3] te [woonplaats 3] (appellante 3), wettelijk vertegenwoordigd door appellante 1
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft, na hier door het college bij brief van 12 september 2017 op te zijn gewezen, vastgesteld dat de uitspraken van 1 september 2017, 11/3705 WWB, 11/4294 WWB,
16/4633 PW, en 12/3754 AKW en 12/3950 AKW een kennelijke fout bevatten in de overwegingen en in het dictum ten aanzien van de proceskostenvergoeding. Het college heeft er terecht op gewezen dat er voor de proceskostenvergoeding geen sprake is van vier samenhangende zaken, nu in één van de drie zaken tegen het college de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
De Raad heeft aanleiding gezien partijen en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) bij brief van 23 oktober 2017 in de gelegenheid te stellen zich schriftelijk uit te laten over de voorgenomen rectificatie van de uitspraken.
Partijen en de Svb hebben schriftelijk laten weten in te stemmen met de voorgenomen rectificatie.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van 1 september 2017, 11/3705 WWB, 11/4294 WWB, 16/4633 PW wordt gerectificeerd als volgt:
Overweging 5.3 van de uitspraak dient te luiden:
5.3.
Ter zitting is een groot aantal zaken van diverse personen met verschillende colleges van burgemeester en wethouders dan wel de Svb als wederpartij, gelijktijdig behandeld. Hoewel in al deze zaken één gemeenschappelijke rechtsvraag speelt, bestaan er onderling ook grote inhoudelijke verschillen zowel wat betreft de feiten en persoonlijke omstandigheden van betrokkenen als de aangevoerde hoger beroepsgronden. Van nagenoeg identieke werkzaamheden kan dan ook geen sprake zijn. Gelet hierop worden alle gevoegd behandelde zaken van de verschillende gezinnen niet als samenhangende zaken aangemerkt.
Dit kan in de hoger beroepsfase echter anders liggen in de individuele zaken. Deze zaken waarin het college de wederpartij is, zijn in de hoger beroepsfase gelijktijdig behandeld met een zaak die betrekking heeft op appellante 1, waarin de Svb de wederpartij is. In die zaak is heden afzonderlijk uitspraak gedaan. Omdat in al deze zaken van appellantes de rechtsbijstand is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband, de Fischergroep, de zaken door de Raad gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in hoger beroep nagenoeg identiek konden zijn, worden deze zaken aangemerkt als samenhangende zaken. De zaken 11/3705 WWB, 11/4294 WWB en
12/3754 AKW worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak beschouwd waaraan met toepassing van het bepaalde in de bijlage bij het Bpb onder C2 de factor 1 wordt toegekend. In deze zaken wordt de vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep vastgesteld op € 5.197,50. Te weten 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verweerschrift in de zaak 12/3950 AKW, 2 punten voor het maken van schriftelijke opmerkingen ten behoeve van de procedure bij het Hof, 2 punten voor het verschijnen bij de mondelinge behandeling bij het Hof en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Raad. Derhalve 7 punten in totaal, vermenigvuldigd met factor 1,5 voor het gewicht van de zaak en vermenigvuldigd met factor 1 voor het aantal samenhangende zaken van minder dan vier. Nu sprake is van drie samenhangende zaken waarvan twee zaken betrekking hebben op algemene en/of bijzondere bijstand en één zaak op kinderbijslag, acht de Raad het redelijk het college te veroordelen tot vergoeding van 2/3e deel van de vastgestelde vergoeding en de Svb voor 1/3e deel van de vastgestelde vergoeding. Het door het college te vergoeden bedrag voor de kosten van in hoger beroep verleende rechtsbijstand wordt derhalve vastgesteld op € 3.465,- in totaal. Het door de Svb te vergoeden bedrag is vermeld in de uitspraak van heden met nummer
12/3754 AKW.
De vijfde bepaling van de beslissing wordt:
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellantes 1 en 2 in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 6.435,-;
Aan deze uitspraak tot rectificatie is een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak gehecht. De gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep rectificeert zijn uitspraak van 1 september 2017 als in de overwegingen is weergegeven.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) H. Achtot
GdJ