Uitspraak
15 september 2015, 14/6632 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om aan appellante, een vreemdeling die verblijft in een gezinsopvanglocatie van een asielzoekerscentrum, opvang te verlenen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang werd geboden in twee locaties in Amsterdam. Het college heeft deze bezwaren aangemerkt als een aanvraag om opvang en heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat appellante, op basis van de Vreemdelingenwet 2000, ten tijde van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen. De Raad concludeert dat de enkele omstandigheid dat appellante onverplicht is toegelaten tot de opvang, niet betekent dat zij recht heeft op een uitkering of leefgeld. Ook de beroepsgrond van appellante dat de rechtbank ten onrechte geen dwangsommen heeft toegekend, wordt verworpen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten.
De uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2017. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.