ECLI:NL:CRVB:2017:446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
15/147 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging maatschappelijke opvang en rechtsgevolgen van besluiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van betrokkene tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de beëindiging van de maatschappelijke opvang in de Vluchthaven. Bij aanvang van de opvang was al vastgesteld dat deze zou eindigen op 31 mei 2014. Betrokkene was op de hoogte van deze einddatum en had de mogelijkheid om bezwaar te maken. De brief van 4 juli 2014, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de beëindiging van de opvang aankondigde, werd door de Centrale Raad van Beroep niet als een besluit aangemerkt, omdat deze enkel informatief was en niet gericht op rechtsgevolg. De Raad oordeelde dat de brief geen besluit tot beëindiging van de opvang was en dat het verzoek om continuering van de opvang niet als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo kon worden beschouwd.

De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak voor zover deze was aangevochten. Het college had ook hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, en de Raad oordeelde dat het besluit van 5 augustus 2014 geen herhaling was van het besluit van 4 juli 2014, maar een zelfstandig besluit. De Raad concludeerde dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. Uiteindelijk werd de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 8 januari 2015 ongegrond verklaard.

Uitspraak

15/147 WMO, 15/6858 WMO, 15/7267 WMO
Datum uitspraak: 8 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2014, 14/5781, 14/5784, 14/5740, 14/5632, 14/5628, 14/5618, 14/5449, 14/5625, 15/5452 en 14/5780 (aangevallen uitspraak 1), en 29 september 2015, 15/217 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
Namens betrokkene heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6353, 15/6901, 15/6418, 15/6595, 15/6609, 15/147, 15/6858, 15/7267, 15/4257, 15/6644, 15/6645, 15/6961 en 15/7023 heeft gevoegd plaatsgehad op 26 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Bij brief van 4 juli 2014 heeft het college vermeld dat de periode van zes maanden waarin betrokkene werd opgevangen in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven) inmiddels is verstreken en dat de opvang beëindigd dient te worden. Het college heeft voorgesteld om de aanvraag om continuering van de opvang aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2014 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen de brief van 4 juli 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 5 augustus 2014 de aanvraag van betrokkene om opvang als bedoeld in de Wmo afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 8 januari 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 5 augustus 2014 herroepen en bepaald dat betrokkene recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo overeenkomstig de bed-bad-broodvoorziening.
3. Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep gericht tegen aangevallen uitspraak 1
4.1.
Betrokkene komt uitsluitend in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de brief van 4 juli 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4475, is geoordeeld dat het verstrekken van een toegangspas voor opvang in de Vluchthaven is aan te merken als een besluit tot het toelaten tot maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo. In het geval van betrokkene was bij aanvang van de opvang in de Vluchthaven al bepaald dat deze zou eindigen op 31 mei 2014. Het is de Raad bekend dat het betrokkene, dan wel haar gemachtigde, bekend was dat zij bezwaar kon maken tegen deze einddatum. Omdat bij aanvang van de opvang de einddatum daarvan al vast stond, bevat de brief van 4 juli 2014 slechts een mededeling van informatieve aard en is deze niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. De brief is daarom geen besluit tot beëindiging van de opvang van betrokkene. Verder bevat de brief het voorstel om het verzoek om continuering van de opvang in de Vluchthaven aan te merken als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo en de aankondiging van een daarover te nemen besluit. Dit voorstel en deze aankondiging zijn evenmin op zelfstandig rechtsgevolg gericht. Wel blijkt hieruit eens te meer dat het college nog geen besluit had genomen op het verzoek om continuering van de opvang. De brief van 4 juli 2014 is daarom ook niet aan te merken als een besluit waarbij het verzoek om continuering van de opvang wordt afgewezen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van betrokkene tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. Aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
De hoger beroepen gericht tegen aangevallen uitspraak 2
4.4.
Voor zover betrokkene betoogt dat het besluit van 5 augustus 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat het een herhaling is van het besluit van 4 juli 2014 en daarmee niet op rechtsgevolg is gericht, faalt dit. Van een herhaald besluit is, gelet op de inhoud van het besluit van 5 augustus 2014 en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen sprake.
4.5.
De beroepsgrond van het college dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen, slaagt. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3803, heeft overwogen mag ervan worden uitgegaan dat een vreemdeling als betrokkene van de opvang in een VBL gebruik kan maken, dat de opvang in een VBL in het algemeen aangemerkt kan worden als een voldoende voorziening in het bieden van opvang en dat met plaatsing in een VBL voldoende invulling wordt gegeven aan de uit het internationaal recht voortvloeiende positieve verplichting opvang te bieden. Daarmee is de opvang in een VBL een aan de Wmo voorliggende voorziening die de noodzaak van opvang op grond van die wet wegneemt.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat aangevallen uitspraak 2 voor vernietiging in aanmerking komt. Aan een beoordeling van de andere gronden van de hoger beroepen van het college en betrokkene wordt niet toegekomen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in beide zaken geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
- vernietigt aangevallen uitspraak 2;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 januari 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB