ECLI:NL:CRVB:2017:446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging maatschappelijke opvang en rechtsgevolgen van besluiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van betrokkene tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de beëindiging van de maatschappelijke opvang in de Vluchthaven. Bij aanvang van de opvang was al vastgesteld dat deze zou eindigen op 31 mei 2014. Betrokkene was op de hoogte van deze einddatum en had de mogelijkheid om bezwaar te maken. De brief van 4 juli 2014, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de beëindiging van de opvang aankondigde, werd door de Centrale Raad van Beroep niet als een besluit aangemerkt, omdat deze enkel informatief was en niet gericht op rechtsgevolg. De Raad oordeelde dat de brief geen besluit tot beëindiging van de opvang was en dat het verzoek om continuering van de opvang niet als een aanvraag om maatschappelijke opvang in de zin van de Wmo kon worden beschouwd.
De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak voor zover deze was aangevochten. Het college had ook hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, en de Raad oordeelde dat het besluit van 5 augustus 2014 geen herhaling was van het besluit van 4 juli 2014, maar een zelfstandig besluit. De Raad concludeerde dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang wegneemt. Uiteindelijk werd de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 8 januari 2015 ongegrond verklaard.