ECLI:NL:CRVB:2017:4456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
17/3958 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot schadevergoeding door militair na aanrijding met houten paaltje

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Defensie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een militair die tijdens een oefening op 22 april 2016 met een militair voertuig stapvoets achteruitreed en daarbij een houten paaltje raakte, wat schade aan het voertuig veroorzaakte. De Minister had de militair verplicht tot schadevergoeding op basis van artikel 145 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), stellende dat de schade was ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de militair. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van bewuste roekeloosheid, maar eerder van onachtzaamheid, en vernietigde het besluit van de Minister. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat, hoewel de militair verwijtbaar heeft gehandeld door de gidsplicht niet in acht te nemen, dit niet gelijkstaat aan bewuste roekeloosheid. De Raad benadrukt dat de militair stapvoets reed en dat er geen bijkomende feiten zijn die zouden wijzen op een bewust roekeloze handeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van de Minister wordt afgewezen.

Uitspraak

17/3958 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2017, 16/9587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 28 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.D. Maassen hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2017. Betrokkene is verschenen. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Bihari-Pronk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is aangesteld als militair voor onbepaalde tijd bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht. Ten tijde hier van belang was hij in opleiding tot officier aan de Koninklijke Militaire Academie.
1.2.
Op 1 maart 2016 is, nadat hij daartoe bepaalde trainingsdoelen had voltooid, de zogenoemde familiarisatie van betrokkene met het voertuigtype Volkswagen Amarok geregistreerd. Door deze training en registratie is betrokkene vertrouwd gemaakt en bevoegd om zelfstandig met dit type (militair) voertuig te rijden.
1.3.
Op 22 april 2016, aan het einde van de tweedaagse oefening “Assembly Area Engineer” op de Lunettenkazerne, heeft betrokkene stapvoets achteruitrijdend een houten paaltje geraakt met een militair voertuig van het onder 1.2 genoemde type. Hierdoor is schade ontstaan aan dit voertuig, met name aan de bumper (het achterspatbord) rechtsachter, onder het achterlicht.
1.4.
Bij besluit van 9 juni 2016 heeft appellant betrokkene met toepassing van artikel 145 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) verplicht tot vergoeding van de door de dienst geleden schade tot een bedrag van € 500,-. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de schade, ontstaan in het kader van de vervulling van de aan betrokkene opgedragen diensten en werkzaamheden, is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van betrokkene. Volgens de bij dit besluit gevoegde bijlagen bedragen de kosten van het herstel van de schade, inclusief materiaal en BTW, € 1.737,86.
1.5.
Bij besluit van 21 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2016 ongegrond verklaard. Volgens appellant heeft betrokkene zich niet gehouden aan de plicht om zich in voorkomende gevallen bij het achteruitrijden te laten gidsen. Deze gidsplicht is een wijd verbreid begrip binnen Defensie. Bovendien is dit onderwerp behandeld bij de familiarisatiecursus. Verder zijn op het dashboard van het voertuig stickers geplakt waarmee de gidsplicht wordt benadrukt en is deze sticker ook geplakt op het voertuigboekje dat voor het rijden dient te worden ingevuld. Tot slot heeft betrokkene niet gecontroleerd of de weg vrij was van obstakels en heeft hij nagelaten anderszins hulp in te roepen. De door betrokkene gestelde vermoeidheid maakt dit niet anders. Er is volgens appellant sprake van opzet of bewuste roekeloosheid, zodat tot schadeverhaal wordt overgegaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 9 juni 2016 herroepen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de schadeveroorzakende handeling heeft plaatsgevonden tijdens de oefening op 22 april 2016, dus binnen het kader van aan betrokkene opgedragen diensten en/of werkzaamheden. Evenmin is in geschil dat schade aan het voertuig is ontstaan, doordat betrokkene stapvoets achteruitrijdend met het voertuig een houten paaltje heeft geraakt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of voldaan is aan de eis van opzet of bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 145 eerste lid, aanhef en onder a, van het AMAR. Van een verkeersdeelnemer, zo ook een militair die een militair voertuig bestuurt, mag zonder meer worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende (verkeers)regels, met name wat specifiek geldt voor het voertuig dat hij bestuurt, en zijn rijgedrag daarop aanpast. Van betrokkene mocht dan ook worden verwacht dat hij op de hoogte was van de - in voorkomende gevallen geldende - gidsplicht, zoals neergelegd in de Verkeersregeling Defensie 2015 (Verkeersregeling) en de Regeling Achteruitrijden (Regeling). Uit het enkele feit dat de gidsplicht niet in acht is genomen, volgt echter niet dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid bij het handelen. Veeleer was sprake van onachtzaamheid waaraan mogelijk vermoeidheid - waarvoor betrokkene medisch wordt behandeld - ten grondslag lag. Daarbij reed betrokkene stapvoets achteruit, wat niet past bij opzet of bewuste roekeloosheid. Aan artikel 145, eerste lid, aanhef en
onder a, van het AMAR kan derhalve geen toepassing worden gegeven.
3. Appellant betoogt in hoger beroep, samengevat, dat betrokkene wist dan wel behoorde te weten dat hij zich had moeten laten gidsen en dat hij, door dat na te laten, bewust roekeloos heeft gehandeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 145, eerste lid, aanhef en onder a, van het AMAR kan appellant de militair verplichten tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade indien deze schade in het kader van de vervulling van aan de militair opgedragen diensten en werkzaamheden is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de militair.
4.2.1.
In artikel 4 van de Beleidsregel inzake schadeverhaal defensiepersoneel (Beleidsregel) is neergelegd op welke wijze de omvang van de schade als bedoeld in artikel 145 van het AMAR wordt vastgesteld.
4.2.2.
Ingevolge artikel 7 van de Beleidsregel kan door of namens appellant worden besloten dat, indien de persoonlijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven, een deel van het vastgestelde schadebedrag niet wordt verhaald op de defensiemedewerker.
4.3.
Artikel 4 van de Verkeersregeling luidt als volgt:
“1. De bestuurder van een militair motorrijtuig roept bij het achteruit rijden de hulp in van een gids, tenzij:
a. de weg achter het motorrijtuig voor de bestuurder duidelijk en volledig is te overzien; of
b. er niemand aanwezig is om hulp te verlenen; of
c. op het militair motorrijtuig een achteruitrijbeveiliging is aangebracht.
[…]
4. In elk militair motorrijtuig is op het dashboard of op een andere voor de bestuurder goed waarneembare plaats, de sticker ‘Bij achteruitrijden GIDSEN’ aangebracht, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1.
[…]”
4.4.
De Regeling, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“1. De Regeling Achteruitrijden is van toepassing op alle militaire motorrijtuigen en omschrijft of en de wijze waarop de bestuurder van een militair motorrijtuig zich moet laten gidsen alsmede de verplichting van degene die in dienst is van of werkzaam is bij het Ministerie van Defensie om, in voorkomend geval, als gids op te treden. […]
2. De bestuurder van een militair motorrijtuig is verplicht om bij het achteruit rijden de hulp in te roepen van een gids, tenzij de weg achter het motorrijtuig voor de bestuurder duidelijk en volledig is te overzien of er niemand aanwezig is om hulp te verlenen. Het inroepen van een gids is voorts niet verplicht indien op het militaire motorrijtuig een achteruitrijdbeveiliging is aangebracht en in werking is.
4. In elk militair motorvoertuig dient, op het dashboard of op een andere voor de bestuurder goed waarneembare plaats, de sticker “Bij achteruitrijden ….. Gidsen” te zijn aangebracht.”
4.5.1.
Het geschil spitst zich (ook) in hoger beroep toe op de vraag of hier voldaan is aan de eis van bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 145 eerste lid, aanhef en onder a, van het AMAR.
4.5.2.
De nota van toelichting bij artikel 145 van het AMAR (Stb. 1998, 528) vermeldt onder meer het volgende: “Dit artikel regelt de mogelijkheid om alle vormen van door de militair aan de dienst veroorzaakte schade op hem te verhalen. Overeenkomstig de vaste jurisprudentie op dit punt is bepaald dat voor een vergoedingsplicht opzet of bewuste roekeloosheid van de militair moet worden aangetoond, indien de schade is ontstaan in het kader van de vervulling van aan de militair opgedragen diensten of werkzaamheden. Het uitgangspunt is immers dat dergelijke schade in beginsel het risico is van de werkgever. Indien de militair schade aanricht buiten het kader van zijn dienstverrichting, is voor een vergoedingsplicht voldoende dat verwijtbaar handelen van de militair kan worden aangetoond.”
4.6.
Van bewust roekeloos handelen van een militair in de zin van artikel 145, eerste lid, aanhef en onder a, van het AMAR, in een geval als dit is pas sprake als de militair zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging naar objectieve maatstaven daadwerkelijk bewust is geweest (vergelijk de uitspraak van 27 april 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX3212).
4.7.
Met de rechtbank oordeelt de Raad dat, hoewel betrokkene door met het voertuig stapvoets achteruit te rijden zonder zich daarbij te laten gidsen, in het licht van de toepasselijke regelgeving onmiskenbaar verwijtbaar heeft gehandeld, niet gezegd kan worden dat hierdoor sprake is geweest van bewuste roekeloosheid aan de kant van betrokkene. Het enkele feit dat de gidsplicht niet in acht is genomen rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat sprake is geweest van een zodanig gevaarlijke gedraging dat betrokkene onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval daadwerkelijk besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen risico (van het veroorzaken van schade als gevolg van een aanrijding) had behoren te onthouden. Bijkomende feiten of omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken, zijn niet naar voren gekomen. Integendeel, het feit dat betrokkene stapvoets achteruit reed, wat door appellant niet is bestreden, draagt bij aan het oordeel dat niet gezegd kan worden dat betrokkene (bewust) roekeloos handelde. Hetzelfde geldt voor de door betrokkene met een medische verklaring gestaafde vermoeidheidsklachten. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat onder deze omstandigheden aan artikel 145 , eerste lid, aanhef en
onder a, van het AMAR geen toepassing kan worden gegeven.
4.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten aan de zijde van betrokkene is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 501,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Mansourova

HD