ECLI:NL:CRVB:2017:4446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
15/2649 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 29 mei 2012 ziek meldde vanwege voetklachten na een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant op 27 mei 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 8 april 2014 was opgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat er meer beperkingen in de FML opgenomen hadden moeten worden. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig achtte. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en een rapport van medisch adviseur Sok ingediend, maar het Uwv heeft de conclusies van de verzekeringsarts bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.2649 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 maart 2015, 14/3061 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever)
Datum uitspraak: 22 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader rapport van medisch adviseur D. Sok overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het Uwv heeft geantwoord op een vraag van de Raad. Partijen hebben hierop over en weer gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Namens appellant is mr. Peper verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. Werkgever is niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en heeft nadere vragen gesteld. In reactie op de vraagstelling heeft het Uwv rapporten overgelegd van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als productiemedewerker voor 39,10 uur per week, heeft zich op 29 mei 2012 ziek gemeld wegens voetklachten als gevolg van een bedrijfsongeval.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van deze mogelijkheden in verband met de voet- en pijnklachten van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2014. Naar aanleiding van een brief van appellant is deze FML op 7 juli 2014 nader aangescherpt. Nadat de arbeidsdeskundige functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij met ingang van 27 mei 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen als gevolg van de voetproblematiek en het medicijngebruik door het Uwv zijn onderschat. Daarnaast heeft appellant psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat informatie van de behandelend specialisten is verkregen, geen aanleiding gezien de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML van 7 juli 2014 verder aan te scherpen en heeft vervolgens de conclusies van de verzekeringsarts bevestigd. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een tweetal functies zoals geselecteerd door de arbeidsdeskundige laten vervallen. Er resteren nog voldoende functies om de schatting te kunnen dragen op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% blijft. Bij besluit van 29 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2014 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant herhaald dat in de FML te weinig beperkingen zijn opgenomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een rapport van medisch adviseur Sok van 8 januari 2015. Bij rapporten van 30 januari 2015 en 4 februari 2015 hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een reactie gegeven op de gronden en het rapport van medisch adviseur Sok.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) voldoende zorgvuldig geacht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en appellant op het spreekuur heeft gezien en heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond, dossieronderzoek verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden om de verzekeringsartsen niet te volgen in de door hen vastgestelde belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek en medische gegevens van de behandelaars eerder vastgesteld dat appellant is aangewezen op zittend werk en heeft daartoe beperkingen weergegeven in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Naar aanleiding van een brief van appellant heeft de verzekeringsarts in de FML van 7 juli 2014 appellant nader beperkt geacht op werk zonder persoonlijk risico en het werk in ploegendienst. Deze belastbaarheid is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd bevestigd. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank in zijn rapporten van
13 oktober 2014 en 30 januari 2015 voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom er geen zwaardere beperkingen zijn aangewezen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de medisch adviseur appellant niet persoonlijk heeft gezien. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden herhaald dat de klachten als gevolg van de voetproblematiek zijn onderschat en dat hij niet de hele dag of een groot deel van de dag zittend werk kan verrichten. Hij dient regelmatig te kunnen vertreden. Er dienen meer beperkingen te worden vastgesteld in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Het verzekeringsgeneeskundige onderzoek naar de beperkingen is te summier geweest. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met verwijzing naar een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde onvoldoende weerlegd waarom medisch adviseur Sok niet gevolgd kan worden. Appellant kan geen (op maat gemaakt), schoeisel verdragen. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een nader rapport van 8 mei 2015 van medisch adviseur Sok ingediend.
3.2.
In reactie op het nadere rapport van medisch adviseur Sok heeft het Uwv een rapport van 26 juni 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd waarin deze geen aanleiding heeft gezien de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat medisch adviseur Sok appellant heeft gezien ruim na de datum in geding en dat sindsdien zich nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Appellant is naar aanleiding van een ziekmelding in november 2014 opnieuw gezien, waarna er meer beperkingen zijn aangenomen die in grote lijnen overeenkomen met de bevindingen van medisch adviseur Sok. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van
15 augustus 2014 recht heeft op een loongerelateerde uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
3.3.
Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat per de datum in geding, 27 mei 2014, voldoende beperkingen zijn vastgesteld naar aanleiding van de voetproblematiek van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is nader ingegaan op de geschiktheid van de geselecteerde functies ten aanzien van de aspecten “het staan tijdens het werk” en “het bedienen van een voetpedaal”, waarna hij geen aanleiding heeft gezien om een functie te laten vervallen wegens ongeschiktheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen dat uit de rapporten van de verzekeringsarts en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van respectievelijk 2 juni 2014 en 13 oktober 2014 blijkt dat appellant uitvoerig is onderzocht, waarbij een uitgebreide anamnese heeft plaatsgevonden en de informatie van de behandelend specialisten is betrokken. Nadat de verzekeringsarts op
8 april 2014 een FML had opgesteld, is deze naar aanleiding van een brief van appellant op
7 juli 2014 nader aangescherpt. Bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden zijn de inlichtingen van de revalidatiearts en psychiater/psycholoog in aanmerking genomen. Gelet op het voorgaande, kan niet worden geconcludeerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Voorts is in de FML uitdrukkelijk rekening gehouden met beperkingen als gevolg van de voetproblematiek. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant twee rapporten van medisch adviseur Sok ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapporten van 30 januari 2015 en 26 juni 2015 gemotiveerd te kennen gegeven dat met betrekking tot de datum in geding, 27 mei 2014, uit het rapport van medisch adviseur Sok niet afgeleid kan worden dat appellant op 27 mei 2014 meer beperkt is dan het door het Uwv is vastgesteld. Medisch adviseur Sok heeft appellant eerst op 8 mei 2015 gezien en onderzocht, terwijl de medische situatie belangrijk is gewijzigd getuige het feit dat appellant per 15 augustus 2014 een loongerelateerde uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende onderbouwd dat uit de rapporten van medisch adviseur niet afgeleid kan worden dat appellant op de datum in geding meer beperkingen heeft dan waar het Uwv vanuit is gegaan.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 oktober 2014, in samenhang bezien met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 juli 2017, is inzichtelijk en voldoende beargumenteerd dat de geselecteerde functies de krachten en bekwaamheden van appellant niet te boven gaan.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM