ECLI:NL:CRVB:2017:4439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
17/2215 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens niet gericht tegen enig besluit

In deze zaak heeft appellant op 22 april 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, na zijn werkloosheid die op 21 april 2011 ontstond. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 17 mei 2011 vastgesteld dat appellant recht heeft op een WW-uitkering, maar deze niet tot uitbetaling komt omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar op 14 juli 2011 ongegrond verklaard, omdat appellant tot 30 juni 2011 loon ontving van zijn voormalig werkgever en dus niet werkloos was in de zin van de WW.

In de daaropvolgende jaren heeft appellant meerdere keren een WW-uitkering aangevraagd en bezwaar gemaakt tegen beslissingen van het Uwv. Uiteindelijk heeft het Uwv in 2016 het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant heeft aangevochten in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de besluiten van 17 mei 2011 en 4 januari 2012 in rechte onaantastbaar zijn geworden en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op een nabetaling van een WW-uitkering. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/2215 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
3 februari 2017, 16/2474 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 22 april 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd in verband met zijn op 21 april 2011 ontstane werkloosheid. Bij besluit van
17 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering niet tot uitbetaling komt omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2011. Bij beslissing op bezwaar van 14 juli 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant per 21 april 2011 geen recht heeft op een
WW-uitkering, omdat appellant tot 30 juni 2011 loon heeft ontvangen van zijn voormalig werkgever, zodat hij niet werkloos is in de zin van de WW.
1.3.
Op 15 december 2011 heeft appellant wederom een WW-uitkering aangevraagd per
21 april 2011. Bij besluit van 4 januari 2012 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat op 17 mei 2011 al een besluit is genomen over het recht op een WW-uitkering en dat deze beslissing gehandhaafd blijft. Het tegen het besluit van 4 januari 2012 gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2012 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft in 2016 verzocht om betaling van WW-uitkering. Na in dat verband gemaakt bezwaar, heeft het Uwv, bij beslissing op bezwaar (bestreden besluit) het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv appellants bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit de stukken komt volgens de rechtbank naar voren dat dit bezwaar niet gericht is tegen enig besluit.
3.1.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aangezien hij in de bezwaarfase gronden heeft aangevoerd. Appellant heeft benadrukt dat hem telefonisch door het Uwv is toegezegd dat hij een nabetaling van € 2.500,- zou ontvangen, omdat hem in 2011 te weinig
WW-uitkering is betaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit
.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat de besluiten van 17 mei 2011 en 4 januari 2012 in rechte onaantastbaar zijn geworden. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij desondanks meent dat hij nog een nabetaling van een WW-uitkering tegoed heeft. Appellant heeft, ondanks dat hij daartoe ook in hoger beroep nog in de gelegenheid is gesteld, geen besluit overgelegd dat daarop is gericht en waartegen het bezwaar is gericht. De rechtbank wordt daarom gevolgd in het oordeel dat het Uwv het bezwaar van appellant terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. Veenstra

IJ