ECLI:NL:CRVB:2017:4438

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
16/934 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet (ANW)

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Marokko, een verzoek om herziening ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak waartegen herziening wordt verzocht, dateert van 12 december 2014 en betreft de afwijzing van haar recht op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Raad had eerder vastgesteld dat verzoekster geen recht had op deze uitkering en dat haar bezwaar tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het overschrijden van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.

Verzoekster heeft in haar herzieningsverzoek aangevoerd dat zij redenen voor de vertraging bij het indienen van het bezwaarschrift aan de Svb heeft meegedeeld en dat zij zich in een slechte financiële situatie bevindt. De Svb heeft echter betoogd dat het herzieningsverzoek niet kan slagen, omdat verzoekster geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid heeft aangevoerd die tot herziening zou kunnen leiden.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien op basis van feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad concludeert dat de aangevoerde omstandigheden geen nieuwe feiten zijn en dat het verzoek om herziening daarom moet worden afgewezen. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2017.

Uitspraak

16/934 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 december 2014, 13/6852
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] , Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 december 2017
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft een verzoek om herziening ingediend.
De Svb heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 november 2011 is vastgesteld dat verzoekster geen recht heeft op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Het door verzoekster tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 november 2012
niet-ontvankelijk verklaard in verband met overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
1.2.
Bij uitspraak van 18 november 2013 (12/6517) heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 19 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld.
1.3.
Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de Raad de uitspraak van 18 november 2013 van de rechtbank bevestigd.
1.4.
Verzoekster heeft bij brief van 9 februari 2015 de Raad verzocht om herziening van zijn uitspraak van 12 december 2014.
1.5.
Bij de uitspraak van 21 augustus 2015 (15/1869 ANW) heeft de Raad het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.6.
Bij het verzoek dat nu voorligt, wordt opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak van 12 december 2014.
1.7.
De Svb heeft betoogd dat het herzieningsverzoek niet dient te slagen, omdat verzoekster geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid heeft aangevoerd.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat de zij de redenen voor de vertraging bij het indienen van het bezwaarschrift aan de Svb heeft meegedeeld en dat verzoekster zich in een slechte financiële situatie bevindt.
2.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraak van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4412, dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden.
2.4.
Wat verzoekster heeft aangevoerd is geen feit of omstandigheid in de zin van artikel 8:119 van de Awb. De slechte financiële situatie heeft verzoekster ook naar voren gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht. Dit feit was dus al vóór de uitspraak van 12 december 2014 bekend bij verzoekster. Ook de omstandigheid dat verzoekster de redenen van de vertraging aan de Svb zou hebben meegedeeld – wat er ook van deze bewering zij – was al vóór de uitspraak van
12 december 2014 bekend bij verzoekster. Verzoekster is in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 12 december 2014 in de gelegenheid gesteld de redenen van de vertraging bij het indienen van het bezwaarschrift naar voren te brengen. In die uitspraak is vastgesteld dat verzoekster geen redenen naar voren heeft gebracht die tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn kunnen leiden.
2.5.
Uit de overwegingen 2.2 tot en met 2.4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) H. Achtot

OS