ECLI:NL:CRVB:2017:4437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
15/7628 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg in 2013 en 2014

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. betreffende de verlening van een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg in de jaren 2013 en 2014. Appellant, die ernstige verstandelijke beperkingen heeft, had eerder een pgb ontvangen, maar het Zorgkantoor had een deel van de zorg die hij ontving niet als AWBZ-zorg aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 22 december 2017 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Zorgkantoor ten onrechte 2 uur en 30 minuten per dag aan zorg buiten de verlening van het pgb heeft gehouden. De Raad stelt vast dat het totale aantal uren AWBZ-zorg 4 uur en 30 minuten per dag bedraagt. De eerdere besluiten van het Zorgkantoor worden vernietigd en er wordt een nieuw pgb van € 23.834,16 voor het jaar 2013 vastgesteld. Tevens wordt het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.475,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd.

Uitspraak

15.7628 AWBZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 oktober 2015, 14/7012 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 22 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 14 november 2017. Namens appellant zijn verschenen zijn broer en tevens bewindvoerder [naam] , alsmede mr. Pot. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1995, is onder meer bekend met ernstige verstandelijke beperkingen. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2014 is
[naam] benoemd tot bewindvoerder van appellant.
1.2.
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 6.356,05 voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 februari 2013. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de looptijd van de verlening.
1.3.
Bij besluit van 8 november 2014 heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2013 vastgesteld. Appellant heeft hiertegen ook bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 24 oktober 2014, aangevuld bij besluit van 18 februari 2015 (samen het bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor bepaald dat appellant ook na
18 februari 2013 voor een pgb in aanmerking komt. Het Zorgkantoor is er hierbij vanuit gegaan dat in 2013 een bedrag van € 18.537,68 is besteed aan zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en heeft het pgb voor 2013 op dit bedrag vastgesteld. Voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 heeft het Zorgkantoor overwogen dat een bedrag van € 21.049,84 is besteed aan AWBZ-zorg.
1.5. Bij besluit van 30 oktober 2014 is aan appellant een netto pgb verleend van € 42.329,98 voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de zorg die voorheen aan hem is verleend, niet is gewijzigd. Volgens appellant dient de verleende zorg als AWBZ-zorg te worden aangemerkt. De besluitvorming van het Zorgkantoor levert een grote schuld op voor appellant, terwijl wel zorg is verstrekt. Dat is onredelijk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit behelst de verlening en vaststelling van het pgb voor het jaar 2013 op € 18.537,68 netto en verlening van een pgb van € 21.049,84 voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014. Het Zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat een deel van de aan appellant verleende zorg geen AWBZ-zorg is en heeft om die reden 2 uur en 30 minuten per dag buiten de verlening en vaststelling van het pgb voor het jaar 2013 gehouden.
4.2.
Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of het Zorgkantoor terecht 2 uur en 30 minuten per week buiten de verlening en vaststelling van het pgb voor het jaar 2013 heeft gehouden omdat de verleende zorg geen AWBZ-zorg is.
4.3.
Het bestreden besluit berust onder meer op de overweging dat aannemelijk is dat veel geoefend is met het helpen aanbrengen van structuur en de planning van dagelijkse levensverrichtingen waarvoor het pgb bedoeld is en dat daarom na heroverweging besloten is om een deel van de verantwoorde kosten in alle redelijkheid te aanvaarden. Deze overweging kan niet anders worden begrepen dan dat het Zorgkantoor heeft beslist dat een deel van de nog in geschil zijnde zorg – 2 uur en 30 minuten per dag – begeleiding is in de zin van artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en daarmee zorg als bedoeld in de AWBZ. De stelling van het Zorgkantoor ter zitting dat deze overweging een kennelijke verschrijving is, kan de Raad niet volgen nu het hierbij niet gaat om een kennelijke misslag bij het op schrift stellen van de motivering van het bestreden besluit, maar om een toegelichte weergave van de eigenlijke inhoud ervan. Het Zorgkantoor heeft daarom bij de verlening en vaststelling van het pgb voor het jaar 2013 niet mogen uitgaan van 3 uur en 30 minuten verleende en verantwoorde AWBZ-zorg per dag. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre geen stand houdt.
4.4.
Het bestreden besluit is, voor zover het de verlening van een pgb voor de periode van
1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 betreft, gewijzigd bij het onder 1.5 genoemde besluit van 30 oktober 2014. Daarbij heeft het Zorgkantoor voor (heel) 2014 een pgb verleend van netto € 42.329,98. Dit besluit moet op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb in de beoordeling worden betrokken. Nu met het besluit van 30 oktober 2014 het eerdere verleningsbesluit voor 2014 niet wordt gehandhaafd houdt het bestreden besluit in zoverre geen stand en zal de Raad voor het jaar 2014 het verleningsbesluit van 30 oktober 2014 beoordelen. Gesteld noch gebleken is dat deze verlening in strijd is met enige bepaling in de Rsa. Dit betekent dat de verlening van het pgb voor 2014 in rechte stand houdt.
4.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2014 ongegrond verklaren, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Aan appellant wordt voor het jaar 2013 met toepassing van art 4:35, eerste lid, van de Awb een pgb verleend van € 23.834,16. Het pgb voor het jaar 2013 wordt met toepassing van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb vastgesteld overeenkomstig de verlening. De Raad overweegt hierbij dat het Zorgkantoor bij het bestreden besluit een deel van de in geschil zijnde 2 uur en 30 minuten als AWBZ-zorg heeft aangemerkt. De Raad bepaalt dit deel, gelet op de vage en theoretische beschrijving van de zorgactiviteiten in de door appellant overgelegde verantwoordingsstukken, op 1 uur per dag. Dit maakt dat het totale aantal uren verleende AWBZ-zorg vanaf juni 2013 moet worden bepaald op 4 uur en 30 minuten per dag. Het Zorgkantoor heeft een pgb verleend van € 18.537,68, gebaseerd op 3 uur en 30 minuten AWBZ-zorg per dag. Hiervan uitgaande dient aan appellant bij 4 uur en 30 minuten AWBZ-zorg per dag een pgb van € 23.834,16 (netto) te worden verleend.
5. Er is aanleiding het Zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 495,- in bezwaar, € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2014 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 24 oktober 2014 en 18 februari 2015 gegrond en vernietigt deze besluiten;
  • bepaalt dat aan appellant voor 2013 een pgb wordt verleend van € 23.834,16 (netto), stelt het pgb voor 2013 op dit bedrag vast en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
  • bepaalt dat het Zorgkantoor aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM