ECLI:NL:CRVB:2017:4421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
17/4473 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om stopzetting PAS-regeling tijdens ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, een burgerambtenaar werkzaam bij Defensie, had verzocht om de regeling voor partiële arbeidsparticipatie senioren (PAS-regeling) met terugwerkende kracht stop te zetten vanwege ziekte. De commandant van het Bevoorrading- en Transportcommando had dit verzoek afgewezen, met als argument dat deelname aan de PAS-regeling niet kan worden stopgezet tijdens ziekte, wat in strijd zou zijn met de doelstellingen van de regeling.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de commandant terecht het verzoek van appellant heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat de PAS-regeling, zoals neergelegd in het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard), niet voorziet in een mogelijkheid tot stopzetting tijdens ziekte. De Raad verwees naar de toelichting bij het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), waaruit blijkt dat de regeling doorloopt tijdens ziekte.

Appellant voerde ook aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat een andere ambtenaar van de Koninklijke Marine wel stopzetting van de PAS-regeling tijdens ziekte had gekregen. De Raad oordeelde echter dat deze situatie niet vergelijkbaar was met die van appellant, aangezien er andere relevante omstandigheden waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

17/4473 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
18 mei 2017, 16/4079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commandant Bevoorrading- en Transportcommando (commandant)
Datum uitspraak: 21 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.I. van Os hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Os. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M. Rentema.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als burgerambtenaar werkzaam bij het [Eenheid] . Op verzoek van appellant is zijn arbeidsduur met ingang van 28 februari 2014 op grond van artikel 30c van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard), de regeling voor partiële arbeidsparticipatie senioren (PAS-regeling), onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld en met inhouding van 5% van het salaris, teruggebracht naar zes uur per dag. Met ingang van 28 december 2014 heeft appellant zich ziek gemeld. Op 16 maart 2015 heeft appellant in verband met zijn ziekte een verzoek ingediend om de PAS-regeling met terugwerkende kracht tot 28 december 2014 stop te zetten.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2016 (bestreden besluit), heeft de commandant het verzoek van appellant afgewezen. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat deelname aan de PAS-regeling volgens de commandant niet kan worden stopgezet tijdens ziekte. Volgens de commandant is dat in strijd met het doel en de uitgangspunten van de PAS-regeling, wat volgt uit de nota van toelichting bij het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR; Stb. 1993,143).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Aanvankelijk was de PAS-regeling voor burgerambtenaren van Defensie opgenomen in artikel 31 van het Bard. Bij de invoering van het Bard in 1993 was het de bedoeling de rechtspositionele regelingen in het ARAR zonder afwijkingen over te nemen, zo is vermeld in de toelichting bij het Bard (Stb. 1993, 350). Voor een inhoudelijke toelichting is daarbij dan ook verwezen naar de toelichting bij het ARAR zoals dit luidde per 1 april 1993
(Stb 1993, 143). De stelling van appellant dat wat in laatstbedoelde toelichting staat vermeld in deze zaak niet van betekenis is, kan dan ook niet worden gevolgd. De toelichting bij het ARAR zoals dit luidde per 1 april 1993 (Stb 1993, 143) vermeldt uitdrukkelijk dat in geval van doorbetaling van het salaris gedurende ziekte, de PAS-regeling blijft doorlopen. Dat dient dus ook in geval van toepasselijkheid van het Bard het uitgangpunt te zijn.
3.2.
Thans is de PAS-regeling neergelegd in artikel 30c van het Bard. Deze bepaling is niet meer volledig gelijkluidend aan de regeling in het ARAR, zoals neergelegd in artikel 21a. Appellant verbindt aan het ontbreken in artikel 30c van het Bard van een artikellid gelijk aan het vijfde lid van artikel 21a van het ARAR, de conclusie dat het Bard een grondslag ontbeert voor het laten doorlopen van de PAS-regeling tijdens ziekte. Ook daarin kan hij niet worden gevolgd. Vooropgesteld wordt dat in geen van beide artikelen iets staat over tussentijdse stopzetting van de PAS-regeling. Uit artikel 21a, vijfde lid, van het ARAR, volgt wel dat de PAS-regeling doorloopt tijdens ziekte. Uitgaande van het eerdergenoemde uitgangspunt van aansluiting van de regeling in het Bard bij die in het ARAR, bevestigt dit artikellid juist dat stopzetting tijdens ziekte, zoals ook al volgt uit de onder 3.1 genoemde toelichtingen, niet door de regelgever is beoogd.
3.3.
Appellant heeft zich tot slot beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft er op gewezen dat een ambtenaar van de Koninklijke Marine in aanmerking is gekomen voor stopzetting van de PAS-regeling tijdens ziekte. Uit de toelichting die ter zitting van de Raad namens de commandant op de door appellant bedoelde zaak is gegeven, blijkt dat die zaak, waarin overigens strikt genomen een ander bestuursorgaan was betrokken, afwijkt van de situatie van appellant. De betrokken ambtenaar in de bewuste zaak is ten onrechte ziek gemeld door de werkgever. Ook overigens heeft de werkgever in die zaak de nodige steken laten vallen. Van op de rechtens relevante aspecten gelijke gevallen is dus geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen.
3.4.
Het overwogene onder 3.1 tot en met 3.3 betekent dat de commandant het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.E. Bon

HD