ECLI:NL:CRVB:2017:4410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en de rol van verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 31 maart 2014 ziek meldde. Appellant, werkzaam als automonteur, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en werd door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts op 3 februari 2015, werd vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de conclusie dat hij geen recht meer had op ziekengeld per 1 mei 2015.
Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Het Uwv heeft de uitspraak van de rechtbank verdedigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de verzekeringsarts zorgvuldig heeft gehandeld en dat de subjectieve klachten van appellant niet voldoende zijn om tot een andere conclusie te komen. De Raad heeft benadrukt dat de beoordeling van het recht op ziekengeld moet plaatsvinden op de datum in geding, in dit geval 1 mei 2015, en dat er geen aanleiding is om de eerdere of latere situatie mee te wegen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.