ECLI:NL:CRVB:2017:4409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
16/8013 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de rol van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als leerling verzorgende IG werkte, had zich op 22 november 2014 ziek gemeld met klachten aan het bewegingsapparaat en vermoeidheid. Na beëindiging van haar dienstverband op 31 juli 2015, ontving zij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante met ingang van 21 november 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar medische beperkingen, met name vermoeidheid, haar belemmerden in het uitoefenen van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante zorgvuldig hadden onderzocht en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was opgesteld. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De argumenten van appellante over de geschiktheid van de functies werden niet overtuigend bevonden, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de FML in de beoordeling van het recht op ziekengeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De verzoeken om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten werden afgewezen.

Uitspraak

16/8013 ZW
Datum uitspraak: 20 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 november 2016, 16/1405 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Namens appellante is mr. Koekkoek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als leerling verzorgende IG voor 24 uur per week. Op 22 november 2014 heeft zij zich ziek gemeld met klachten aan het bewegingsapparaat en energetische klachten. Op 31 juli 2015 is het dienstverband beëindigd. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 22 oktober 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 november 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 21 november 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 april 2016 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie bestucker (een functie binnen SBC-code 267050) laten vervallen. De overige functies zijn geschikt geacht. Appellante is nog altijd in staat geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante medisch onderzocht en de aanwezige medische informatie is bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts opgestelde FML. Uitgaande van de juistheid van de FML is het aannemelijk dat appellante de geselecteerde functies kan verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij door haar medische beperkingen, met name de vermoeidheid, de functies niet 40 uur per week kan uitoefenen. Ze heeft verwezen naar wetenschappelijke inzichten zoals bijvoorbeeld een op internet te vinden rapport over inspanning en burn-out, gemaakt in opdracht van het Uwv, waaraan de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan. Het Uwv had overeenkomstig de eisen die in artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten worden gesteld, op basis van de diagnose en de eerder door appellante ingebrachte UBOS A testuitslag (die in het bovengenoemde rapport over inspanning en burn-out betrouwbaar wordt geacht) beperkingen moeten vaststellen voor onder meer concentratie, onthouden en aantal uren werken per week. De functie schadecorrespondent/schadebeoordelaar vraagt een te hoog handelingstempo en levert deadlines op. Daar is ten onrechte door het Uwv en de rechtbank geen aandacht aan besteed.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het standpunt van appellante dat zij gezien haar medische medische beperkingen door met name de vermoeidheid niet in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen, wordt gezien als de grond dat zij meer beperkingen tot het verrichten van arbeid heeft dan zijn neergelegd in de FML van 22 oktober 2015. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van deze FML. De verzekeringsarts is niet meegegaan in de claim van appellante dat zij forse beperkingen heeft. Zwaar werk kan ze niet verrichten, maar licht werk moet nog wel mogelijk zijn. In de FML zijn niet alleen beperkingen opgenomen op diverse aspecten van de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen, maar ook op diverse aspecten in de rubriek persoonlijk functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML aan te passen. Uit het rapport van 22 maart 2016 kan worden opgemaakt dat zij uitgaat van een situatie op de datum in geding, waarbij sprake is van surmenage met klachten van depressieve aard als reactie op diverse gebeurtenissen zonder dat sprake is van ernstige psychopathologie en ook van pijnklachten en vermoeidheid als gevolg van psychosociale stress. Haar redenering waarom zij zich kan vinden in de FML is consistent, en goed te volgen. Bij die redenering is ook betrokken de door appellante in geding gebrachte brief van de haar behandelend holistisch arts.
4.3.
In reactie op het hoger beroepsschrift heeft het Uwv terecht opgemerkt dat louter op basis van testuitslagen en een rapport over overspanning en burn-out geen beperkingen kunnen worden aangenomen. Aan de brief van de GZ-psycholoog van 8 juli 2016 wordt voorbij gegaan. Nog daargelaten of de inhoud van deze brief tot meer beperkingen aanleiding zou moeten geven, dateert de in deze brief vervatte samenvatting van de intake en het diagnostiekonderzoek van geruime tijd na de datum in geding.
4.4.
Aan de beroepsgrond dat de functie van schadecorrespondent/schadebeoordelaar niet geschikt is wegens een te hoog handelingstempo en beperkte termijnen wordt voorbij gegaan. Als deze functie zou vervallen, blijven zes functies over en kan appellante op basis van het middelste loon van de drie functies met de hoogste lonen nog steeds meer dan 65% van haar maatmaninkomen verdienen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H. Achtot

KS