ECLI:NL:CRVB:2017:4409
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de rol van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als leerling verzorgende IG werkte, had zich op 22 november 2014 ziek gemeld met klachten aan het bewegingsapparaat en vermoeidheid. Na beëindiging van haar dienstverband op 31 juli 2015, ontving zij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante met ingang van 21 november 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar medische beperkingen, met name vermoeidheid, haar belemmerden in het uitoefenen van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante zorgvuldig hadden onderzocht en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was opgesteld. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De argumenten van appellante over de geschiktheid van de functies werden niet overtuigend bevonden, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de FML in de beoordeling van het recht op ziekengeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De verzoeken om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten werden afgewezen.