In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld na het beëindigen van zijn dienstverband als bouwkundig projectmanager. Appellant had zich op 29 mei 2015 ziek gemeld vanwege psychische klachten en oorsuizen. Na een medisch onderzoek door een bedrijfsarts van het Uwv werd appellant per 14 september 2015 hersteld verklaard, maar hij was het hier niet mee eens en stelde dat hij nog niet in staat was om voltijds te werken. Het Uwv besloot daarop dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvecht. In hoger beroep voerde appellant aan dat de verzekeringsartsen geen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat zijn beperkingen niet juist waren ingeschat. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze was verricht en dat de artsen van het Uwv terecht tot de conclusie waren gekomen dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.