ECLI:NL:CRVB:2017:4404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling wegens verdiencapaciteit
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant na een eerstejaars Ziektewet (ZW) beoordeling. Appellant, die sinds 2009 als parkeercontroleur werkte, meldde zich op 11 november 2013 ziek met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant ziekengeld toe, maar concludeerde na een beoordeling op 22 oktober 2014 dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beslissing om het ziekengeld per 13 december 2014 te beëindigen.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde zijn beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de artsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant, inclusief zijn diagnose van Familiaire Mediterrane Koorts (FMF) en zijn psychische klachten. Appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 december 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig was en dat de aan de beoordeling ten grondslag liggende functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en de beëindiging van het ziekengeld.