ECLI:NL:CRVB:2017:4404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
16/1295 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling wegens verdiencapaciteit

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant na een eerstejaars Ziektewet (ZW) beoordeling. Appellant, die sinds 2009 als parkeercontroleur werkte, meldde zich op 11 november 2013 ziek met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant ziekengeld toe, maar concludeerde na een beoordeling op 22 oktober 2014 dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beslissing om het ziekengeld per 13 december 2014 te beëindigen.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde zijn beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de artsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant, inclusief zijn diagnose van Familiaire Mediterrane Koorts (FMF) en zijn psychische klachten. Appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 december 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig was en dat de aan de beoordeling ten grondslag liggende functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en de beëindiging van het ziekengeld.

Uitspraak

16/1295 ZW
Datum uitspraak: 20 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
29 januari 2016, 15/2471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Namens appellant is verschenen mr. Van Knippenbergh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vanaf 2009 werkzaam geweest als parkeercontroleur voor 40 uur per week. Op 11 november 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 22 oktober 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 november 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij vanaf 10 november 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek onzorgvuldig, onvolledig of onjuist te achten. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv bekend waren met de op 28 juni 2013 gestelde diagnose Familiaire Mediterrane Koorts (FMF) en met de depressieve klachten van appellant en dat zij afdoende hebben gemotiveerd dat de gestelde beperkingen passend zijn.
3.1.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant – kort weergegeven – aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat hij FMF heeft. Verder is appellant van mening dat naast de lichamelijke klachten zijn psychische gesteldheid onvoldoende is meegenomen in de beoordeling. Appellant stelt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant verwezen naar de in beroep overgelegde informatie van psychiater R. Soylu van 28 juli 2015. Ten slotte acht hij zich niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. De artsen van het Uwv hebben afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen als gevolg van de aandoening FMF. Appellant heeft op het spreekuur bij de arts van het Uwv op 22 oktober 2014 melding gemaakt van de aandoening FMF. Hij heeft gemeld dat er medicatie is voorgeschreven en dat er geen vervolgbehandeling bij een specialist plaatsvindt. Naast moeheidsklachten meldt appellant geen actuele klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en heeft appellant op het spreekuur/de hoorzitting gezien, hem over zijn klachten bevraagd en hem aansluitend onderzocht. In zijn rapport van 30 juni 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat het klinisch beeld en het klachtenpatroon van appellant niet typerend zijn voor een ernstige uiting van de aandoening FMF. Deze verzekeringsarts heeft erop gewezen dat appellant de aandoening al heel lang heeft en dat hij hiermee in het verleden gewoon heeft kunnen werken. Deze verzekeringsarts acht niet uitgesloten dat ook andere dan medische factoren een rol spelen bij de door appellant ervaren moeheidsklachten. Met betrekking tot de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 30 juni 2015 vastgesteld dat appellant in 2014 onder behandeling was bij i-Psy en dat door i-Psy geen diagnose was gesteld. Tijdens het spreekuur van 30 juni 2015 heeft appellant gemeld dat hij rond maart 2015 naar een andere behandelaar is gegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens het spreekuur van 30 juni 2015 geen aanwijzingen gevonden voor ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen uit eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de eerste arts en de FML van 22 oktober 2014, waarbij rekening is gehouden met een beperkte psychische belastbaarheid in de rubrieken 1 en 2 van deze FML, onderschreven. In een nader rapport van 20 oktober 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de ingebrachte brief van psychiater Soylu van 28 juli 2015 geen aanleiding geeft om appellant op de datum in geding, 13 december 2014, meer beperkt te achten. Deze verzekeringsarts heeft erop gewezen dat rekening is gehouden met een beperkte psychische belastbaarheid door beperkingen aan te nemen ten aanzien van het werken met deadlines, hoog handelingstempo, storingen, contacten met klachten, patiënten en conflicthantering. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is onvoldoende om de inzichtelijk gemotiveerdere standpunten van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 juli 2015 voornoemd rapport inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met juistheid vastgesteld dat appellant onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) J.W.L. van der Loo

IJ