ECLI:NL:CRVB:2017:4330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
16/2413 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die eerder werkzaam was als halmedewerker, had zich op 29 oktober 2014 ziek gemeld met darmklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 23 juli 2015, werd appellant geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid en werd zijn Ziektewet-uitkering per 27 juli 2015 beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen onjuistheden waren in de informatie van de behandelend artsen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij per 27 juli 2015 niet hersteld was en dat zijn klachten hem belemmerden in het werken. Hij voerde aan dat hij dagelijks 40 tot 50 keer het toilet moest bezoeken en dat zijn klachten invaliderend waren. Het Uwv heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank verdedigd. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts dat er op 27 juli 2015 geen medisch objectiveerbare belemmeringen waren om het eigen werk te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16 2413 ZW

Datum uitspraak: 13 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
10 maart 2016, 15/3016 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.J. van de Griend hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als [naam functie] voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 1 juli 2012 geëindigd. Appellant heeft zich op 29 oktober 2014 ziek gemeld met darmklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 23 juli 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 27 juli 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van halmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 juli 2015 vastgesteld dat appellant per 27 juli 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 oktober 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de informatie van de behandelend artsen van appellant onjuist is uitgelegd. Appellant is terecht in staat geacht per 27 juli 2015 zijn eigen werk te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij per 27 juli 2015 niet hersteld was. Hij ervoer op die datum nog veel lichamelijke en psychische klachten. Ook de huisarts is van mening dat de darmklachten invaliderend werken waardoor appellant niet in staat was 40 uur per week te werken. Appellant rust twee keer per dag een half uur tot een uur. De verzekeringsarts heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat appellant dagelijks 40 tot 50 keer het toilet bezoekt en ook een toilet in de buurt dient te hebben.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellant is onderzocht, dat informatie van de behandelend sector bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant is meegewogen en dat daarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Op de medische stukken die in de bezwaarfase zijn ingediend, is door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd in de rapporten van
23 juli 2015 en 5 oktober 2015. De verzekeringsartsen hebben kennisgenomen van het rapport van MDL-arts dr. K. Ocran van 5 december 2014 waarin staat dat appellant bekend is met coeliakie, dat hij zich houdt aan een streng dieet en dat de coeliakie al geruime tijd rustig is. Voor andere darmklachten is appellant onderzocht door dr. F. Teikemeier, MDL-arts. Uit brieven van deze MDL-arts en de huisarts is gebleken dat na twee darmonderzoeken, een rectoscopie en een echo geen afwijkingen zijn gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat er op 27 juli 2015 geen medisch objectiveerbare belemmeringen meer zijn om het eigen werk te verrichten gevolgd. Deze conclusie wordt door de Raad onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de huisarts niet heeft vermeld dat de darmklachten van appellant invaliderend zijn, maar dat ze door hem als invaliderend worden ervaren. Ook is het standpunt van appellant dat hij 40 tot 50 keer per dag het toilet moet bezoeken, niet met objectieve medische gegevens onderbouwd.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017.
(getekend) M.C. Bruning
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS