ECLI:NL:CRVB:2017:4284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
14/5910 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 september 2014. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, die van mening was dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een deugdelijke medische grondslag ontbeert. In een tussenuitspraak op 19 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1845) heeft de Raad het Uwv opgedragen om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen, omdat uit deskundigenrapporten bleek dat appellante meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv heeft hierop rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ingediend, waaruit bleek dat de aangepaste FML voldoende functies bood voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aan de opdracht uit de tussenuitspraak heeft voldaan en dat de medische grondslag van het bestreden besluit nu deugdelijk is gemotiveerd. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 29 oktober 2013 minder dan 35% bedraagt, wat betekent dat er geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3.432,-.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door T.L. de Vries, met P. Boer als griffier.

Uitspraak

14.5910 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
15 september 2014, 14/739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 december 2017
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 19 mei 2017 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2017:1845, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 6 juni 2017 rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een aangepaste FML ingediend.
Appellante heeft haar zienswijze over deze rapporten naar voren gebracht en een rapport van verzekeringsarts J. Jonker van 19 september 2017 aan de Raad gezonden.
Desgevraagd heeft de door de Raad als deskundige geraadpleegde verzekeringsarts
L. Greveling-Fockens een reactie gegeven op het rapport van Jonker.
Vervolgens is met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor de van belang zijnde feiten wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak is overwogen dat het besluit van 19 februari 2014 (bestreden besluit) een deugdelijke medische grondslag ontbeert omdat uit het rapport van de door de Raad geraadpleegde deskundige volgt dat appellante op de in geding zijnde datum,
29 oktober 2013, meer beperkingen had dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv is opdracht gegeven de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen naar het oordeel van de deskundige.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op
24 mei 2017 de FML aangepast. Het Uwv heeft hiermee uitvoering gegeven aan de opdracht uit de tussenuitspraak.
Tevens heeft het Uwv een rapport ingezonden van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 juni 2017. Deze arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat er met de gewijzigde FML voldoende functies te duiden zijn waarop de schatting kan worden gebaseerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 28,75%. Hiermee is naar de mening van het Uwv het in de genoemde tussenuitspraak door de Raad geconstateerde gebrek in het bestreden besluit hersteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Geoordeeld wordt dat het Uwv met de onder 3 vermelde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
4.2.
In de FML zijn beperkingen aangenomen en aangescherpt, zoals voorgeschreven door de door de Raad geraadpleegde deskundige verzekeringsarts Greveling-Fockens. Daarmee is op juiste wijze uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. Het door appellante in reactie op het deskundigenrapport overgelegde rapport van verzekeringsarts Jonker van 19 september 2017 geeft, gelet op de reactie hierop van de deskundige, geen aanleiding om de stelling van appellante, dat zij minder belastbaar is dan met de aangepaste FML is aangenomen, te volgen. Dit betekent dat de medische grondslag van het bestreden besluit nu deugdelijk is gemotiveerd.
4.3.
Op basis van de aangepaste FML van 24 mei 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd. In het rapport van 1 juni 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat, en dat op basis van deze drie geduide functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 29 oktober 2013 onveranderd minder dan 35% in de zin van de WIA bedraagt. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat met ingang van 29 oktober 2013 voor appellante geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
5. Uit het vorenstaande blijkt dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een juiste motivering is voorzien. Het bestreden besluit kan daarom in rechte geen stand houden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en de aangevallen uitspraak vernietigen. Gelet op vorenstaande overwegingen wordt echter aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 990,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 990,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Het in opdracht van appellante uitgebrachte rapport van verzekeringsarts Jonker komt voor vergoeding in aanmerking, tot een bedrag groot
€ 1.452,-. De totale kosten worden begroot op € 3.432,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 februari 2014;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.432,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) P. Boer

TM