ECLI:NL:CRVB:2017:4284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 september 2014. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, die van mening was dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een deugdelijke medische grondslag ontbeert. In een tussenuitspraak op 19 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1845) heeft de Raad het Uwv opgedragen om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen, omdat uit deskundigenrapporten bleek dat appellante meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv heeft hierop rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ingediend, waaruit bleek dat de aangepaste FML voldoende functies bood voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aan de opdracht uit de tussenuitspraak heeft voldaan en dat de medische grondslag van het bestreden besluit nu deugdelijk is gemotiveerd. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 29 oktober 2013 minder dan 35% bedraagt, wat betekent dat er geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3.432,-.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door T.L. de Vries, met P. Boer als griffier.