ECLI:NL:CRVB:2017:4259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- E.C.R. Schut
- M. ter Brugge
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstand op grond van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De appellante ontving sinds 2 april 2014 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was tot 1 juni 2015 ingeschreven op een adres waar ook een persoon, aangeduid als M, woonachtig was. Na de melding van haar verhuizing naar een nieuw adres, waar zij samen met M zou wonen, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met M, wat resulteerde in de beëindiging van haar bijstand per 4 november 2015.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep betwistte appellante dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante onvoldoende bewijs boden voor het standpunt van het college dat er wederzijdse zorg was tussen haar en M. De Raad benadrukte dat de objectieve criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding niet werden voldaan, ondanks het feit dat appellante en M op hetzelfde adres woonden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde het besluit van het college, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd toegewezen en de kosten van rechtsbijstand werden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en wederzijdse zorg, en dat persoonlijke omstandigheden of de aard van de relatie tussen betrokkenen niet relevant zijn voor deze beoordeling.